Politieke aanpak drugsoverlast
Terwijl elders op dit forum ongebreideld wordt "gediscussieerd" over de drugsoverlast, zit de politiek niet stil.
Uiteraard trekt het werk achter de schermen nauwelijks aandacht aangezien dit werk niet echt spectaculeer is.
Ik heb even getwijfeld of ik überhaupt aandacht zou besteden aan dit (politiek) werk achter de schermen, omdat ik vrees dat dadelijk ook deze thread ontsierd wordt door de "drugs-discussie", maar misschien heb ik te weinig vertrouwen in het gezonde verstand van de MO'ers.
Een goede inhoudelijke discussie is uiteraard zéér welkom!!!
In het verleden zijn in de APV bepalingen opgenomen geweest met betrekking tot drugsoverlast. Dit waren een blowverbod, drugshandel op straat en overlast drugs vanuit panden.
Deze artikelen zijn (na een uitspraak dienaangaande van de Raad van State) uit de APV verwijderd vanwege onverbindendheid ervan met het oog op de Opiumwet.
Deze bepalingen regelden iets dat in de Opiumwet verboden is en ten aanzien waarvan aldus geen ruimte bestaat voor een gemeentelijke regeling, ongeacht het motief dat daaraan ten grondslag ligt.
Bij uitspraak van 19 februari 2013 heeft de Hoge Raad een artikel uit de Amsterdamse APV waarin “het zich ophouden met de bedoeling te kopen of te koop aanbieden van (onder meer) middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet” wél verbindend geacht.
Dit biedt de mogelijkheid om in Maastricht opnieuw een artikel in de APV in te voeren op grond waarvan het “runnen” kan worden aangepakt.
In het kader van de bestrijding van drugsoverlast heeft de aanpak van drugsrunners hoge prioriteit, en dit artikel zou een wezenlijke bijdrage kunnen leveren in deze aanpak.
Drugsoverlast van runners
Ondanks de invoering van het (omstreden?) I(gezetenen)-criterium wordt Maastricht nog steeds geconfronteerd met een bepaalde mate van drugstoerisme.
Aan deze drugstoeristen wordt bij illegale verkooppunten, drugsdealers en drugsrunners naast softdrugs veelal ook harddrugs aangeboden.
Het rondhangen en opereren van groepjes drugsrunners en drugsdealers is, in tegenstelling tot de periode vóór 1 mei 2012, veel zichtbaarder geworden waardoor burgers zich meer dan voorheen onveilig voelen.
Deze drugsdealers en drugsrunners hebben door de afname van het aantal potentiële klanten hun werkwijze aangepast, in die zin dat zij in tegenstelling tot het verleden niet alleen de buitenlandse drugstoerist benaderen maar nu gewone burgers aanspreken omdat zij meer moeite moeten doen om klanten te vinden. Plotselinge daling van de vraag (als gevolg van het weren van coffeeshopbezoekers van buiten Nederland) en het in eerste instantie in stand blijven van het aanbod, maakt dat drugsrunners en drugsdealers agressiever te werk gaan. De daling van het aanbod heeft langere tijd nodig.
De drugsrunners en drugsdealers voelen zich door de aanpak van het DOEN-team (in het kader van het project Frontière) in de gaten gehouden en opgejaagd, en opereren op straat in grotere groepjes met een taakverdeling (uitkijkposten, makelaars die de afspraak maken met de klant en “pakezels” die de drugs bewaren en overhandigen aan de klant).
De transactie en overdracht van de drugs worden in tijd en plaats ontkoppeld, waardoor runners, dealers en klanten zich door de stad bewegen om een drugsdeal af te ronden, hetgeen betekent dat er meer overlast per drugsdeal is dan in de periode vóór 1 mei 2012.
Op dit moment kan een drugsrunner worden aangepakt indien deze verdovende middelen als bedoeld in de artikelen 2 en/of 3 van de Opiumwet bij zich heeft. Met de nieuwe werkwijze van de runners is dit echter niet altijd het geval, waardoor een efficiënte aanpak tegen de koop/verkoopbewegingen niet goed mogelijk is. Met het voorgestelde nieuwe artikel kan ook tegen bijbehorend dealgedrag worden opgetreden in gevallen waar de dealers/runners geen middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet bij zich hebben, maar hun gedrag wel onderdeel uitmaakt van het sluiten van de deal.
Nieuw artikel 2.7.1 APV
Voorgesteld wordt om in de APV een nieuw artikel 2.7.1 op te nemen, luidende als volgt:
”Het is verboden zich op of aan de weg op te houden als aannemelijk is dat dit gebeurt om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, dan wel slaapmiddelen, kalmeringsmiddelen of stimulerende middelen of daarop gelijkende waar, te kopen of te koop aan te bieden“.
Dit artikel richt zich op het tegengaan van de overlast die wordt veroorzaakt door het op bepaalde plaatsen aanbieden van harddrugs, softdrugs, nepdrugs, kalmeringsmiddelen, stimulerende middelen en dergelijke. Daarbij is van belang dat ook de kopers worden geweerd: immers niet alleen het aanbod, maar ook de vraag werkt de hardnekkigheid van het verschijnsel in de hand.
Bij de toepassing van dit artikel zal aannemelijk moeten zijn dat een persoon zich ophoudt op straat met het doel drugs te kopen of verkopen. Dit kan blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden, zoals het aanspreken van voorbijgangers, het bij zich hebben van bedoelde middelen, het hoorbaar aanbieden van drugs, ruzies tussen aanbieders en afnemers etc.
Dit artikel draagt daarmee bij aan het voorkomen van aantasting van de openbare orde, het beteugelen van overlast en het bevorderen van de veiligheid op de openbare weg. De overtreding impliceert niet dat de Opiumwet daadwerkelijk wordt overtreden. Om die reden wordt niet buiten de verordenende bevoegdheid van uw raad getreden en staat de Opiumwet niet in de weg aan de verbindendheid van een dergelijke bepaling.
(Bron: Raadstuk 60/2013)
Terwijl elders op dit forum ongebreideld wordt "gediscussieerd" over de drugsoverlast, zit de politiek niet stil.
Uiteraard trekt het werk achter de schermen nauwelijks aandacht aangezien dit werk niet echt spectaculeer is.
Ik heb even getwijfeld of ik überhaupt aandacht zou besteden aan dit (politiek) werk achter de schermen, omdat ik vrees dat dadelijk ook deze thread ontsierd wordt door de "drugs-discussie", maar misschien heb ik te weinig vertrouwen in het gezonde verstand van de MO'ers.
Een goede inhoudelijke discussie is uiteraard zéér welkom!!!
In het verleden zijn in de APV bepalingen opgenomen geweest met betrekking tot drugsoverlast. Dit waren een blowverbod, drugshandel op straat en overlast drugs vanuit panden.
Deze artikelen zijn (na een uitspraak dienaangaande van de Raad van State) uit de APV verwijderd vanwege onverbindendheid ervan met het oog op de Opiumwet.
Deze bepalingen regelden iets dat in de Opiumwet verboden is en ten aanzien waarvan aldus geen ruimte bestaat voor een gemeentelijke regeling, ongeacht het motief dat daaraan ten grondslag ligt.
Bij uitspraak van 19 februari 2013 heeft de Hoge Raad een artikel uit de Amsterdamse APV waarin “het zich ophouden met de bedoeling te kopen of te koop aanbieden van (onder meer) middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet” wél verbindend geacht.
Dit biedt de mogelijkheid om in Maastricht opnieuw een artikel in de APV in te voeren op grond waarvan het “runnen” kan worden aangepakt.
In het kader van de bestrijding van drugsoverlast heeft de aanpak van drugsrunners hoge prioriteit, en dit artikel zou een wezenlijke bijdrage kunnen leveren in deze aanpak.
Drugsoverlast van runners
Ondanks de invoering van het (omstreden?) I(gezetenen)-criterium wordt Maastricht nog steeds geconfronteerd met een bepaalde mate van drugstoerisme.
Aan deze drugstoeristen wordt bij illegale verkooppunten, drugsdealers en drugsrunners naast softdrugs veelal ook harddrugs aangeboden.
Het rondhangen en opereren van groepjes drugsrunners en drugsdealers is, in tegenstelling tot de periode vóór 1 mei 2012, veel zichtbaarder geworden waardoor burgers zich meer dan voorheen onveilig voelen.
Deze drugsdealers en drugsrunners hebben door de afname van het aantal potentiële klanten hun werkwijze aangepast, in die zin dat zij in tegenstelling tot het verleden niet alleen de buitenlandse drugstoerist benaderen maar nu gewone burgers aanspreken omdat zij meer moeite moeten doen om klanten te vinden. Plotselinge daling van de vraag (als gevolg van het weren van coffeeshopbezoekers van buiten Nederland) en het in eerste instantie in stand blijven van het aanbod, maakt dat drugsrunners en drugsdealers agressiever te werk gaan. De daling van het aanbod heeft langere tijd nodig.
De drugsrunners en drugsdealers voelen zich door de aanpak van het DOEN-team (in het kader van het project Frontière) in de gaten gehouden en opgejaagd, en opereren op straat in grotere groepjes met een taakverdeling (uitkijkposten, makelaars die de afspraak maken met de klant en “pakezels” die de drugs bewaren en overhandigen aan de klant).
De transactie en overdracht van de drugs worden in tijd en plaats ontkoppeld, waardoor runners, dealers en klanten zich door de stad bewegen om een drugsdeal af te ronden, hetgeen betekent dat er meer overlast per drugsdeal is dan in de periode vóór 1 mei 2012.
Op dit moment kan een drugsrunner worden aangepakt indien deze verdovende middelen als bedoeld in de artikelen 2 en/of 3 van de Opiumwet bij zich heeft. Met de nieuwe werkwijze van de runners is dit echter niet altijd het geval, waardoor een efficiënte aanpak tegen de koop/verkoopbewegingen niet goed mogelijk is. Met het voorgestelde nieuwe artikel kan ook tegen bijbehorend dealgedrag worden opgetreden in gevallen waar de dealers/runners geen middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet bij zich hebben, maar hun gedrag wel onderdeel uitmaakt van het sluiten van de deal.
Nieuw artikel 2.7.1 APV
Voorgesteld wordt om in de APV een nieuw artikel 2.7.1 op te nemen, luidende als volgt:
”Het is verboden zich op of aan de weg op te houden als aannemelijk is dat dit gebeurt om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, dan wel slaapmiddelen, kalmeringsmiddelen of stimulerende middelen of daarop gelijkende waar, te kopen of te koop aan te bieden“.
Dit artikel richt zich op het tegengaan van de overlast die wordt veroorzaakt door het op bepaalde plaatsen aanbieden van harddrugs, softdrugs, nepdrugs, kalmeringsmiddelen, stimulerende middelen en dergelijke. Daarbij is van belang dat ook de kopers worden geweerd: immers niet alleen het aanbod, maar ook de vraag werkt de hardnekkigheid van het verschijnsel in de hand.
Bij de toepassing van dit artikel zal aannemelijk moeten zijn dat een persoon zich ophoudt op straat met het doel drugs te kopen of verkopen. Dit kan blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden, zoals het aanspreken van voorbijgangers, het bij zich hebben van bedoelde middelen, het hoorbaar aanbieden van drugs, ruzies tussen aanbieders en afnemers etc.
Dit artikel draagt daarmee bij aan het voorkomen van aantasting van de openbare orde, het beteugelen van overlast en het bevorderen van de veiligheid op de openbare weg. De overtreding impliceert niet dat de Opiumwet daadwerkelijk wordt overtreden. Om die reden wordt niet buiten de verordenende bevoegdheid van uw raad getreden en staat de Opiumwet niet in de weg aan de verbindendheid van een dergelijke bepaling.
(Bron: Raadstuk 60/2013)
Opmerking