REGOUT, Louis Hubert Willem (1861-1915)
Regout, Louis Hubert Willem, (Maastricht 27-10-1861 - Rome 27-10-1915) industrieel, kamerlid en minister.
Zoon van Hubert Gerard Louis Regout, industrieel en kamerlid, en Theresia Hubertina Berger.
Gehuwd op 7-5-1888 met Wilhelmina Joanna Everard. Uit dit huwelijk werden 4 zoons en 5 dochters geboren.
Regout deed, na het St. Willebrordusgymnasium te Katwijk a/d Rijn te hebben doorlopen, in 1878 aan het stedelijk gymnasium te Maastricht eindexamen. Aan de Universiteit van Leuven behaalde hij in 1883 het diploma van civiel-ingenieur.
Hij begon zijn loopbaan aan de door zijn grootvader gestichte ceramische Sfinxfabriek in Maastricht. Met zijn vader stichtte hij in 1883 de Porceleinfabriek Mosa, waarvan hij de eerste directeur werd.
Hoewel Regout geheel zijn leven industrieel bleef, ging hij in de politiek zijn voornaamste taak zien. In zijn vrije tijd wijdde hij zich (zonder colleges te volgen) aan de rechtenstudie, en op 29 juni 1896 promoveerde hij bij P.W.A. Cort van der Linden aan de Unversiteit van Amsterdam tot doctor in de rechtswetenschap op het proefschrift Arbeidersverzekering(Amsterdam, 1896), een proefschrift waarin hij niet te zeer in theoretische beschouwingen verviel, doch waarin hij van de feitelijke situatie van de jaren negentig uitging. Intussen was Regout gekozen tot lid van de Provinciale Staten van Limburg en vanaf 1898 maakte hij deel uit van het College van de Limburgse Gedeputeerde Staten. Hij ijverde vooral voor goede tramverbindingen in Limburg en behoorde tot de Limburgers die in de jaren negentig van de vorige eeuw pleitten voor de bevaarbaarmaking van de Maas.
Op advies van W.H. Nolens werd Regout in 1902 lid van de Nederlandse Vereniging tot wettelijke bescherming van de arbeiders, en tegelijkertijd lid van Mijnraad (tot 1906).
In september 1904 deed Regout zijn intrede in de Eerste Kamer. Hij ontpopte zich daar als een redenaar van formaat. Opvallend was het dat hij zijn redevoeringen voor een groot deel improviseerde.
Op 9 februari 1905 hield hij zijn maidenspeech, waarin hij een vurig pleidooi hield voor de sociale wetgeving en vooral voor een goede arbeidsverzekering. Na het overlijden van J.G.S. Bevers, minister van Waterstaat in het kabinet-Heemskerk, nam hij in 1909 diens portefeuille over. Hoewel hij principieel katholiek genoemd moest worden, kan men hem nauwelijks een man van de antithese noemen. Wel was hij fel antisocialistisch, zoals o.m. bleek uit zijn ongemeen heftig reactie in de Tweede Kamer op 14 december 1910 n.a.v. de door P.J. Troelstra gemaakte opmerkingen over het spoorwegbeleid tijdens de behandeling van de begroting van het departement van Waterstaat voor 1911.
Op 13 juni 1913 diende hij het wetsontwerp ter verbetering van de Maas in. Dit wetsontwerp werd in de Tweede Kamer aangenomen op 18 februari 1915 (C. Lely) was inmiddels in de plaats van Regout gekomen). Verder bevorderde hij de bevaarbaarmaking van de Waal, terwijl onder zijn bewind begonnen werd met de verbouwing van het Tweede-Kamergebouw. Een grote stoot gaf hij ook aan de plannen tot drooglegging van de Zuiderzee. Hij wilde die plannen niet ineens realiseren, maar bevorderde het begin van drooglegging van de Wieringermeer.
In 1913 maakten de verkiezingen een einde aan de ministeriële loopbaan van Regout. Opnieuw werd hij nu lid van de Eerste Kamer voor Noord-Brabant. Daar pleitte hij voortdurend voor het doorvoeren van de arbeidsverzekeringswetten van A. S. Talma.
Nog geen twee jaar later echter werd hij op 10 juli 1915 benoemd tot buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister in bijzondere zending bij de H. Stoel, als gevolg van de missie van Nolens naar paus Benedictus XV in mei van dat jaar.
Hij arriveerde op 13 augustus 1915 in Rome. Slechts korte tijd heeft Regout deze hoge functie kunnen uitoefenen. Reeds tijdens de ontvangst bij de paus op 19 augustus voelde hij zich onwel. Korte tijd later werd hij ter verpleging opgenomen in een Romeins ziekenhuis wegens bloedarmoede en ingewandsziekte.
Op 27 oktober overleed hij. In verband met de oorlogssituatie - hij was niet pro-Duits - had Regout zelf nog bepaald dat hij niet op het Campo Sancto dei Tedeschi zou worden begraven, maar op de Campo Verano (buiten de Porta San Lorenzo).
In 1922 werd hij bijgezet op het eerste genoemde kerkhof.
Regout was een joviale Limburgse aristocraat. Zijn vrienden en familie noemden hem een echte vertegenwoordiger van het ministerie-Heemskerk, dat wel genoemd werd het ministerie van 'het jolig christendom'.
Hij was fors gebouwd en in zijn blauwe ogen blonk tijdens zijn redevoeringen vaak een spottend licht. Hij heeft weinig gepubliceerd, maar zijn redevoeringen als senator en als minister waren de moeite van het lezen waard.
Regout bekleedde vele functies. Zo was hij van 1905 tot 1909 en opnieuw sedert 1914 curator van de Technische Hogeschool, verder commissaris tot exploitatie van Staatsspoorwegen en commissaris van de Stoom-vaartmaatschappij Zeeland.
Zijn vele verdiensten vonden erkenning in binnen- en buitenlandse onderscheidingen.
Bron: zie hier
Regout, Louis Hubert Willem, (Maastricht 27-10-1861 - Rome 27-10-1915) industrieel, kamerlid en minister.
Zoon van Hubert Gerard Louis Regout, industrieel en kamerlid, en Theresia Hubertina Berger.
Gehuwd op 7-5-1888 met Wilhelmina Joanna Everard. Uit dit huwelijk werden 4 zoons en 5 dochters geboren.
Regout deed, na het St. Willebrordusgymnasium te Katwijk a/d Rijn te hebben doorlopen, in 1878 aan het stedelijk gymnasium te Maastricht eindexamen. Aan de Universiteit van Leuven behaalde hij in 1883 het diploma van civiel-ingenieur.
Hij begon zijn loopbaan aan de door zijn grootvader gestichte ceramische Sfinxfabriek in Maastricht. Met zijn vader stichtte hij in 1883 de Porceleinfabriek Mosa, waarvan hij de eerste directeur werd.
Hoewel Regout geheel zijn leven industrieel bleef, ging hij in de politiek zijn voornaamste taak zien. In zijn vrije tijd wijdde hij zich (zonder colleges te volgen) aan de rechtenstudie, en op 29 juni 1896 promoveerde hij bij P.W.A. Cort van der Linden aan de Unversiteit van Amsterdam tot doctor in de rechtswetenschap op het proefschrift Arbeidersverzekering(Amsterdam, 1896), een proefschrift waarin hij niet te zeer in theoretische beschouwingen verviel, doch waarin hij van de feitelijke situatie van de jaren negentig uitging. Intussen was Regout gekozen tot lid van de Provinciale Staten van Limburg en vanaf 1898 maakte hij deel uit van het College van de Limburgse Gedeputeerde Staten. Hij ijverde vooral voor goede tramverbindingen in Limburg en behoorde tot de Limburgers die in de jaren negentig van de vorige eeuw pleitten voor de bevaarbaarmaking van de Maas.
Op advies van W.H. Nolens werd Regout in 1902 lid van de Nederlandse Vereniging tot wettelijke bescherming van de arbeiders, en tegelijkertijd lid van Mijnraad (tot 1906).
In september 1904 deed Regout zijn intrede in de Eerste Kamer. Hij ontpopte zich daar als een redenaar van formaat. Opvallend was het dat hij zijn redevoeringen voor een groot deel improviseerde.
Op 9 februari 1905 hield hij zijn maidenspeech, waarin hij een vurig pleidooi hield voor de sociale wetgeving en vooral voor een goede arbeidsverzekering. Na het overlijden van J.G.S. Bevers, minister van Waterstaat in het kabinet-Heemskerk, nam hij in 1909 diens portefeuille over. Hoewel hij principieel katholiek genoemd moest worden, kan men hem nauwelijks een man van de antithese noemen. Wel was hij fel antisocialistisch, zoals o.m. bleek uit zijn ongemeen heftig reactie in de Tweede Kamer op 14 december 1910 n.a.v. de door P.J. Troelstra gemaakte opmerkingen over het spoorwegbeleid tijdens de behandeling van de begroting van het departement van Waterstaat voor 1911.
Op 13 juni 1913 diende hij het wetsontwerp ter verbetering van de Maas in. Dit wetsontwerp werd in de Tweede Kamer aangenomen op 18 februari 1915 (C. Lely) was inmiddels in de plaats van Regout gekomen). Verder bevorderde hij de bevaarbaarmaking van de Waal, terwijl onder zijn bewind begonnen werd met de verbouwing van het Tweede-Kamergebouw. Een grote stoot gaf hij ook aan de plannen tot drooglegging van de Zuiderzee. Hij wilde die plannen niet ineens realiseren, maar bevorderde het begin van drooglegging van de Wieringermeer.
In 1913 maakten de verkiezingen een einde aan de ministeriële loopbaan van Regout. Opnieuw werd hij nu lid van de Eerste Kamer voor Noord-Brabant. Daar pleitte hij voortdurend voor het doorvoeren van de arbeidsverzekeringswetten van A. S. Talma.
Nog geen twee jaar later echter werd hij op 10 juli 1915 benoemd tot buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister in bijzondere zending bij de H. Stoel, als gevolg van de missie van Nolens naar paus Benedictus XV in mei van dat jaar.
Hij arriveerde op 13 augustus 1915 in Rome. Slechts korte tijd heeft Regout deze hoge functie kunnen uitoefenen. Reeds tijdens de ontvangst bij de paus op 19 augustus voelde hij zich onwel. Korte tijd later werd hij ter verpleging opgenomen in een Romeins ziekenhuis wegens bloedarmoede en ingewandsziekte.
Op 27 oktober overleed hij. In verband met de oorlogssituatie - hij was niet pro-Duits - had Regout zelf nog bepaald dat hij niet op het Campo Sancto dei Tedeschi zou worden begraven, maar op de Campo Verano (buiten de Porta San Lorenzo).
In 1922 werd hij bijgezet op het eerste genoemde kerkhof.
Regout was een joviale Limburgse aristocraat. Zijn vrienden en familie noemden hem een echte vertegenwoordiger van het ministerie-Heemskerk, dat wel genoemd werd het ministerie van 'het jolig christendom'.
Hij was fors gebouwd en in zijn blauwe ogen blonk tijdens zijn redevoeringen vaak een spottend licht. Hij heeft weinig gepubliceerd, maar zijn redevoeringen als senator en als minister waren de moeite van het lezen waard.
Regout bekleedde vele functies. Zo was hij van 1905 tot 1909 en opnieuw sedert 1914 curator van de Technische Hogeschool, verder commissaris tot exploitatie van Staatsspoorwegen en commissaris van de Stoom-vaartmaatschappij Zeeland.
Zijn vele verdiensten vonden erkenning in binnen- en buitenlandse onderscheidingen.
Bron: zie hier
Opmerking