Aankondiging

Sluiten
No announcement yet.

Mestreechse keersverhaolen

Sluiten
X
 
  • Filter
  • Tijd
  • Tonen
Clear All
nieuwe berichten

  • Wigo
    replied
    Oorspronkelijk geplaatst door Toller Bekijk bericht
    Heb een andere methode gevonden
    Die mag je dan best ook met ons delen !

    Leave a comment:


  • Toller
    replied
    Oorspronkelijk geplaatst door Wigo Bekijk bericht
    Geweldige verhalen Toller, merci voor het delen ervan.

    En niet te vergeten: Helemaal opnieuw getypt, wat een werk.

    Heb een andere methode gevonden

    Leave a comment:


  • Wigo
    replied
    Geweldige verhalen Toller, merci voor het delen ervan.

    En niet te vergeten: Helemaal opnieuw getypt, wat een werk.

    Leave a comment:


  • elletje
    replied
    Weer om kippenvel van te krijgen...........

    Leave a comment:


  • Toller
    replied
    Nog eine en daan sjei ich oet. Weer zo'n Veritas 23-12-1939, de laatste vrije kerstmis voor dat onze oosterburen dik vier jaar op visite kwamen. Dit is voor onze wortelboeren

    Hier de link naar het origineel:

    http://kranten.kb.nl/view/text/id/dd...3Ap005%3Aa0007

    'T KRAOLKE VAAN WIEK Maastrichtsch Kerstverhaal
    Allen waren 't er over ééns geweest: in jaren hadden de Wieker Kerstgangers geen kraölke gehoord, als in de laatste Kerstmis.
    De éérste-kerstmis — zoo vroeg in den morgen al — was altijd iets buitengewoons; in Wiek vooral! 't Hoogaltaar en koor waren dan in hoogfeestdos en straalden in een zee van licht... En dan, onder die Mis vooral deed de organist 't Wieker orgel — bekend als een der mooiste in wijden omtrek — in al zijn registers hooren en liet het zijn mooiste koralen en liederen uitgalmen. Daarbij dan de machtige zangen van 't niet minder bekende Wieker zangkoor!... dat mooie jongenskoortje van broeder Leander!... en dan nog het solo-kraölke! ...
    Als de honderden Kerstmis-vierders daar zoo vroom neergeknield lagen, in innig devote aanbidding van het Jesukindeken, onder de geweldige klanken van golvende orgelmuziek, mannenzang en kinderstemmetjes in alle variaties en als dan 't kraölke zn engelen-stemmetje deed jubelen over die biddende massa, God ter eere, dan was 't, of één liefde en genadestroom trilde door 't kerkruim, en al die menschenharten bevangen werden door hemelsch-zalige zielsgeneugten; of die massa zich zou uitstorten gaan in één machtig: Alleluja!... Alleluja!.... Dan werd het velen te machtig, rolden traantjes van aandoening over wangen... of werden heimelijk weggepinkt!... Zóó was 't alle jaren. Maar de laatste Kerstmis was er een nieuw kraölke gehoord, zóó mooi... als nooit gehoord!... leder wist spoedig, dat 't „Sjoke" heette; een jongetje van een arme weduwe uit „'t Kemelsch peürtsje" in de Gracht; de oudste van de vijf. Sjoke was bij broeder Bertinus op school... een prachtventje! ... Broeder Leander — 'n knap musicus — had 't fijne stemmetje van Sjoke al spoedig opgemerkt en Sjoke aangewezen als eerste kraölke! ... De directeur van 't zangkoor en de organist kwamen met broeder Leander overeen, 't volgende jaar Sjoke eens extra te laten hooren; misschien wel in een speciale in te studeeren Kerstcantate! Weer ging 't naar Kerstfeest toe. De koren waren al begonnen met de repetities voor de Kerstmis. De directeur van het zangkoor van Wiek studeerde met zn zangers en zangertjes een heerlijke Kerstcantate in. 't Was zwaarwerk; en Sjoke, het solo-kraölke, had er niet minder moeilijke partijen tai Vooral één: „van het biddende herderken aan de Kribbe", dat was zwaar, maar overweldigend mooi!... Broeder Leander zat avond aan avond, na schooltijd, met Sjoke te repeteeren en nóg eens te repeteeren. De moeder van Sjoke was, als gezegd, een arme weduwe. Vóór twee jaar stierf haar man en was zij met vijf kleintjes — Sjoke 10 jaar, de oudste — achtergebleven. Toen moest ze met wasschen en uit werken gaan den kost voor haar huishoudentje zien te verdienen. Dat ging lang niet gemakkelijk, 't Armbestuur betaalde de huur en sprong af en toe nog wel eens anderszins bij. Maar vooral broeder Bertinus wist de moeder van Sjoke vaak te helpen! — Maar dat mocht niemand weten! ... Sjoke's moeder was 't ook waard. Ze werkte en ploeterde van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, om haar kinderen toch netjes voor den dag te laten komen — en, was er alles behalve weelde, ze had voorbeelden van kinderen! Broeder Bertinus zei meermalen: „Sjoke's moeder is een van die heldinnen, die elken dag bergen van zorgen en moeilijkheden weten te verzetten."
    Sjoke zelf was een bijdehand kereltje; thuis en in de school; reeds zeer jong vol werkelijken levensernst. Erf moeder had al een heele handreiking aan hem; hij moest boodschappen loopen, moeder bij 't werk helpen, voor de kleineren zorgen; en toch was hij ook nummer één in zn klas.
    'n Paar dagen vóór Kerstdag was Sjoke, met tranen in zn oogjes, snikkend bij broeder Bertinus gekomen en vertelde dat moeder héél ziek te bed lag en de dokter had gezegd: 't was longontsteking! ... Of hij nu uit school kon blijven? voor moeder? ... Broeder Bertinus was ervan geschrokken. En broeder Leander niet minder: wat moest het nu worden met de Kerstcantate? Broeder Bertinus meende, dat Sjoke in elk geval moest thuis blijven van school, en probeeren trouw de repetities te blijven volgen... en dan met Kermis Onze Lieve Heertje maar eeru echt geweld aandoen voor beterschap van moeder. Dan zou 't wel weer in orde komen. Sjoke had zijn traantjes gedroogd en deed, .-zooals broeder Bertinus gezegd had. Toch had broeder Leander, en met hem de directeur, de organist en 't heele koor gevreesd, dat Sjoke niet zou kunnen zingen met de Kerstmis. Moeder werd al zieker en zieker; 't was hoogst ernstig met haar, had de dokter en ook de kapelaan gezegd!... Toch was Sjoke wel geregeld naar de repetitie gekomen, ook naar de laatste nog, toen hij schreiend vertelde, dat de komende nacht de beslissing zou brengen;... de dokter had zn best gedaan, maar hij had gezegd: „Onze Lieve Heer moet dezen nacht helpen!" Was die crisis voorbij, dan was moeder er door!... De directeur had daarop tot zijn zangers gezegd: In 't ergste geval moest de Kerstcantate vervallen, en de andere kraölkes zouden eenige kerstliederen zingen als andere jaren... „Maar 't zou toch jammer wezen!"
    Kerstnacht-mis!... De kerk van Wiek vol biddende menschen, het Hoogkoor, bloemendos, een zee van licht! Op 't oxaal alle zangers en zangertjes present; behalve één: Sjoke... De organist voor zn groote orgel; de directeur te midden van zn zangerschaar, broeder Leander mistroostig tusschen zn kraölkes.
    „'t Is jammer", had de directeur nog eens gezegd, „enfin!... Maar God geve voor Sjoke's moeder 't beste!"...
    Klinkende schelletjes verbreken plots de' kerkstilte... Machtig jubelend zet 't orgel in; vibreerende tonen fluiten door de ruimte. — 't Koor zingt de Kerstmis, af en toe onderbroken door de Kerstliederen der kraölkes. Heerlijk mooi, — maar Sjoke wordt toch gemist.
    Eensklaps echter, na het Agnus Dei gaat de zware oxaaldeur stilletjes open, als poogde de binnenkomende toch vooral niet te storen, 't was Sjoke! ...
    Stilletjes nam hij plaats bij de andere kraölkes — en ging bidden. Broeder Leander scheen plotseling in den hemel; ook de directeur bemerkte Sjoke, groet hem even, met een stillen lach.
    Er was nu niet veel tijd meer te verliezen; de partituren worden uitgedeeld; alles staat klaar... Een tikje en overweldigend rolt machtige koorzang gedragen door nog machtiger orgelklanken, door 't eerbiedig-stille kerkgebouw! Wat trillen in 't getrokken fluit-register, die melodieuze tonen als herders-schalmeien; wat dreunen die bassen als zingende golven, alsof ze jubelend dragen een Koningskindje naar 't wachtende menschdom. Wat hemelenzang, als van engeltjes, vergezellende Jezuke-klein!... Hoort!... Eén herderken treedt naar voren en zingt voor al die andere herderkens en schaapkens zn jubel-lied uit voor 't Kribke, voor Jezuken-goed ... Sjoke!... Wat een hemelsche zang. Mooier zou 't niet gekund hebben, 't Was echt in Bethlehem's stal vóór Jesuken zelf!...
    Een geweldige ontroering deint door de vrome massa, een geestelijke extase. Allen voelen zich nader bij God en buigen dieper néér in heilige aanbidding.
    De cantate is uitgezongen; de laatste klanken sterven nog weg. Broeder Leander is als van de wersld af! ... De directeur zoekt naar Sjoke; — de zangers ook... Waar is Sjoke?
    Sjoke was, toen hij zijn laatste noot gezongen,had, onmiddellijk stil weggeslopen. Buiten de kerk gekomen, rende hij voort. Naar huis... naar moeder!..,
    Even voor het begin van de Kerstmis had moeder Sjoke aan haar bed geroepen en, in koorts stamelend, hem gezegd: „Sjoke, probeer het laatste bij Onze Lieve Heertje ... voor moeder...!"
    Sjoke was toen gevlogen naar de kerk; naar 't oxaal; had zijn lied gebeden, zijn gebed gezongen, Onze Lieve Heertje echt geweld aangedaan, zooals Broeder Bertinus gezegd had: voor moeder! Even snel was hij, na de Kerstcantate, ook weer terug geijld.
    Toen hij thuis kwam, trad hem een buurvrouw, die bij moeders ziekbed gewaakt had, tegemoet, zachtjes hem wenkende: Ssst!... Moeder was juist in een rustigen slaap gevallen! ...
    „Moeder was gered! — had de dokter gezegd — het ergste gevaar was nu geweken! Noodig was nog veel rust en dan versterkende middelen!"
    Voor dit laatste zorgde toen broeder Bertinus wel weer! Maar dat mocht niemand weten!
    REINIER

    Leave a comment:


  • elletje
    replied
    Wat een geweldig verhaal, dank je Toller!

    Leave a comment:


  • Toller
    started a topic Mestreechse keersverhaolen

    Mestreechse keersverhaolen

    Dit keersverhaol kwam ik tegen in de Veritas van 21 december 1940. Sommigen zullen wel gaan maar het is een leuk verhaal. Op de onderstaande link is het gehele blad te vinden.

    http://kranten.kb.nl/view/article/id...3Ap002%3Aa0002

    ONS KERSTVERHAAL BIJ HET SCHIJNSEL VAN DE KERSTLICHTJES.... Een Maastrichtsen tijdsbeeld.

    Wel tien keer vanmiddag, telkens als zij buiten zware voetstappen hoorde naderen, was moeder Gepkens naar het raam geloopen, om vandaar, van achter de gordijntjes uit, de Raamstraat af te kijken. Nu stond ze ér weer, en minstens al een half uur, als verwachtte ze elk oogenblik iemand die komen zou. Al die keeren bleek zij in haar verwachten teleurgesteld, 't Waren telkens mannen van uit de buurt, die van hun werk kwamen en zich haastten thuis te komen, want er ging een koude scherpe wind, de lucht zat vol fijne sneeuw, de straat was er koud en wit van.... maar hem, naar waar moeder zoo verlangend uitkeek, zag ze maar niet. Nog eens tuurt zij links en rechts: niemand die nog komt. De Raamstraat ligt nu stil en verlaten.
    Langzaamaan begint ook al de avond te vallen. Aan den grijzer wordenden hemel laat de maan zich reeds zien en hier en daar stippelt een ster haar lichtje in de wijde verte. Bij de overburen vermoedt moeder Gepkens de lampen reeds aangestoken achter de neergelaten papieren verduisteringsgordijnen. Langer kijken en wachten lijkt haar nu wel tevergeefsch te zijn en verdrietig om haar teleurstelling, trekt ze zich terug, binnen haar kamer, waar ook al in de hoeken de donkerte hangt. Toch vindt zij 't nog te vroeg, om ook bij haar 't licht op te steken... in het stille halfduister wil ze probeeren beter haar leed weg te denken.
    Even zal ze 't vuur in de kachel wat aanporren, dat zal goed doen, ze heeft 't koud gekregen daar bij 't raam. Met enkele rukken trekt ze haar grooten leuningstoel — een geschenk van haar jongen, toen zij vijftig jaar was geworden — wat dichter bij de nu warmer brandende kachel en zwaar laat ze zich er in neerzakken Ze kan 't niet helpen, maar ze is zóó teleurgesteld, zoo verdrietig geworden, dat ze 't even moet uitschreien. Ze had hem zoo stellig verwacht.... en nu.... Melk, chocolade, tabak, bakmeel had ze gehaald om hem vanavond eens echt te verrassen. Den heelen middag had ze zich moe gemaakt, met het opstellen daar in den hoek van den grooten Kerststal, waarbij elk beeldje en lichtje hun eigen plaatsje kregen. Hoe mooi wuifden nu de groote palm en de andere planten hun groen over de kerstkribbe heen! Daarna had ze de kamers een beurt gegeven, zooals dat alleen maar 's Zaterdags zóó gebeurd en morgen was het Kerstdag, vanavond zouden ze samen Kerstavond vieren., en nu was hij niet gekomen.-...
    De oude pendule op den schoorsteen tik-takt verder, de kachel werpt nu weder haar schijnsel op den vloer langzaam dwalen moeders gedachten verder in een droomwereld van voorbije gelukkiger dagen....
    Haar man zaliger, vader Gepkens, was altijd goed en zorgzaam geweest voor haar en haar jongen. Hij stond bekend als een oppassend werkman en knap glasslijper op de fabriek. ledereen mocht hem gaarne, vooral zijn werkmakkers. In de lange winteravonden was 't zijn liefste bezigheid, 's avonds na 't avondeten thuis 't een of ander te knutselen. „Wat zijn oogen zagen, maakte hij" zei moeder altijd. 't Waren nuttige en bruikbare dingen die vader vervaardigde, mooi bewerkte kistjes en kastjes en bloempotten. Veel van die dingen pronkten daar nog in de huiskamer. Uren was vader er 's avonds aan bezig, terwijl hij de eene pijp na de andere aanstak. Moeder zat er dan bij te kijken, terwijl zijaan brei- of verstelwerk bezig was. Harieke, hun Jongen toen nog klein, mocht mee hameren en vijlen op een stukje hout, dat vader hem daartoe gaf, tot hij 't wel eens te druk maakte of erbij in slaap viel, en dan naar zijn bedje moest. Tegen tien uur hield vader op met zijn huisvlijt, ruimde op, stak nog een pijp op, moeder schonk een laatste kop warme koffie.
    Samen praatten ze nog wat over het nieuws van den dag of over de huiselijke aangelegenheden en zorgen tot 't ook voor hen tijd werd ter ruste te gaan. Den laatsten winter van zijn leven, had vader dien grooten kerststal gemaakt, timmerwerk van miniatuur-balken en planken; er boven op een dak van stroo. Moeder was er van overtuigd, dat alles er precies zóó uitzag, als het in Bethlehem geweest moet zijn. Van zijn spaarcenten had vader de er bij hoorende beeldjes en de noodige kandelaars voor de kaarsen en kaarsjes gekocht. En toen het kerstavond was geworden en alles mooi was opgesteld op de werktafel van vader juist zooals moeder dat nu vanmiddag had gedaan.... en toen de kaarsjes waren ontstoken, hadden ze met hun drieën er uren bij gezeten, in bewondering voor vaders werk. Moeder had heerlijke wafels gebakken, die smaakten bij een lekkere kop chocola. Genoten hadden ze dien avond in rein huiselijk geluk. Maar reeds vroeg waren ze naar bed gegaan, want vader zou niet graag de eerste Kerstmis den volgenden dag willen missen. Voor moeder was het de gelukkigste tijd geweest. Toen kwam de zware slag. Op een avond was vader ziek van de fabriek gekomen en weinige weken daarna stierf hij. Even te voren had hij Harieke nog bij zich aan bed doen komen, en hem gezegd: „Jongen, als vader niet meer zal zijn, en jij eens groot bent geworden, wees dan altijd goed voor moeder. Vader zal voor jullie beiden bidden in den hemel" Harieke was toen nog te jong om het leed dat hun overkomen was te beseffen, maar die woorden van vader schenen diep zijn zieltje te hebben getroffen. Hij had ze altijd onthouden en voor moeder was hij een zorgzame jongen geworden. Moeder beteekende alles voor hem!
    Na den dood van vader ging moeder naar de Céramique werken, ze had er voor haar trouwen ook gearbeid en men had haar graag teruggenomen, haar oude „meester" was altijd tevreden over haar werk geweest. Met haar loon kon ze best rondkomen Als moeder op de fabriek werkte, was Harieke veilig verzorgd bij een andere zuster, die zelf zes kleintjes had en daarbij nog graag voor den kleinen jongen zorgde. Jaren gingen heen. Het waren tamelijk goede jaren, al kon moeder af en toe haar verdriet over het verlies van vader nog wel eens uitschreien, vooral op lange winteravonden als ze terugdacht aan de gelukkige avonden van voorheen.
    Secuur werd op kerstavond de kerststal opgezet, werden wafels gebakken en chocolade gedronken als toen vader nog leefde. Veertien jaar geworden was Harieke met moeder mee op de Céramique gaan werken. En toen de jongen ruim de twintig was gepasseerd en moeder langzaam grijze haren kreeg, meende hij dat moeder nu wel lang genoeg gewerkt had en voortaan maar thuis moest blijven. Hij verdiende voldoende voor 't onderhoud van hun tweeën. En moeder was ook thuisgebleven. Het werd weer een heel gelukkige tijd. Harie had het karakter van vader-zaliger, even huiselijk, even zorgzaam voor moeder. Toen kwam de nieuwe slag. Harie werkte nu in de oven-afdeeling van de Sphinx, en daar gingen geruchten over het bouwen van een nieuw soort ovens, waarbij heel wat van het huidige werkvolk overbodig zou worden. Er verschenen vreemde heeren op de fabriek, en weldra volgden ook vreemde werklieden; er werd gebroken en gebouwd., tot de nieuwe „tunnel-oven" klaar stond en beproefd zou worden. De oude arbeiders begrepen toen eerst recht goed, dat voor velen hunner het ovenwerk spoedig zou zijn afgeloopen.
    Korten tijd daarna werden dan ook meerdere dezer arbeiders ontslagen. Ze waren „overcompleet" geworden.... en gingen het reeds zoo groote leger van werkloozen nog aanvullen. Onder de ontslagenen was ook Harie Gepkens. Wat baatte het klagen van die ontslagen menschen, het vloeken van velen hunner? Technische vooruitgang is niet tegen te houden! Als werklooze had Harie zich bij zijn vakbond gemeld voor kasuitkeering, waarop hij immers recht had. Toen hij „uitgetrokken" was geraakt, werd hij in de "gemeentesteun" opgenomen, vervolgens was hij ook al bij de „Werkverschaffing" geplaatst geweest. Maar noch hij zelf, noch moeder klaagde, hoezeer ook voor beiden weer zorgvolle dagen waren aangebroken. De weinige spaarcenten van moeder schoten er bij in, hun goede spulletjes en kleeren raakten op, en wat zouden de komenden tijden nog brengen?... Weer een nieuwe slag voor moeder. Harie werd opgeroepen voor werk in Duitschland. Dat had hij moeder niet zoo dadelijk durven zeggen. Tegen werken in Duitschland had hij weinig bezwaar voor zich zelf, al werkte hij natuurlijk liever hier in eigen land en op eigen bodem. maar hoe zou 't met moeder gaan? Moest zij bij al het andere nu nog het verdriet krijgen, haar jongen te zien weggaan en zielig alleen achter te blijven? Maar toen hij 't moeder voorzichtig had bekend gemaakt, had die hem met haar vertrouwde en verstandige oogen aangekeken en hem moed ingesproken: „Dat afscheid, jongen, is toch niet voor altijd, misschien niet eens voor heel lang. Eens komt weer een andere tijd. Op den dag van Harie's vertrek was moeder echter met haar ontzaglijk verdriet maar liever op haar kamertje gebieven... Sedert had ze van Harie uit Duitschland geregeld brieven gekregen. Het ging hem vrij goed, schreef hij geregeld,... hij had een goeie baas ...Alleen dacht hij heel veel aan Moeder!... Geregeld stuurde hij haar zijn loonoverschot en zij kon er van rondkomen. Harie was nu ruim drie maanden in Duitschland. In zijn laatsten brief van de vorige week had hij haar geschreven dat zijn baas hem verlof had toegezegd om Kerstdag te vieren bij moeder en een paar dagen thuis te blijven. Moeder moest er dus stellig op rekenen, dat hij Kerstavond thuis zou komen en ze dus samen als vroeger bij de kribbe Kerstavond zouden vieren ". Wel honderd keer had ze dien brief overgelezen, ongeduldig de resteerende uren geteld. Ze werkte en sjouwde om den tijd maar vlugger te doen opschieten. De kerstkribbe en al het andere stond klaar. Wel tien keer was ze vanmiddag naar het raam gaan kijken. En nu was hij niet gekomen. Heel haar verwachting, heel haar geluk viel in scherven. De oude pendule op de schoorsteen slaat langzaam het zevende uur.
    Als met een ruk schudt ze de weemoed die haar overvalt van zich af. Ze trekt zich uit haar leuningstoel op. 't Is geheel donker nu in de kamer... ze zal vanavond dan maar alleen Kerstavond vieren, in gedachten met haar jongen vereenigd. Ze schuift de verduisteringsgordijnen voor 't raam... en traag, een voor een worden de kaarsen en de kaarsjes aan de kribbe aangestoken. Maar!... hoort ze daar geen stappen?... Neen, ze vergist zich niet: 't Zijn zijn voetstappen! Zenuwachtig steekt ze nog gauw het laatste lichtje aan. Reeds gaat de kamerdeur open... en een gelukkige jongen roept haar toe: „Moeder!"... En bij 't schijnsel van de kerstlichtjes grijpen een paar stevige handen haar bij de schouders. Een hartelijken zoen voelt zij op haar oude kaken gedrukt. Moeder zoekt met haar kromme vingers zijn gezicht te streelen en huilend van vreugde, weet ze niets anders te zeggen dan: „Jongen, jongen... toch gekomen!"... Dien Kerstavond zaten moeder Gepkens en haar jongen nog uren lang saam te praten aan de kerstkribbe. En de wafels die moeder bakte waren nooit zoo mooi gelukt, de chocolade leek nooit zoo heerlijk, Harie had de pijp tabak nooit zoo goed gesmaakt! In den hemel lachte vader.
    OBSERVATOR.
Bezig...
X