Maastricht wil in 2018 Culturele Hoofdstad van Europa worden. Daarbij wordt flink ingezet op verbetering van de huisvesting van instellingen die actief zijn op het gebied van de uitvoerende kunsten (het cultuurcluster in de Timmerfabriek). Plannen om de infrastructuur voor de beeldende kunst te verbeteren zijn er nauwelijks. Het versterken van het museumaanbod in Maastricht is economisch noodzakelijk i.v.m. de aantrekkelijkheid van de stad als toeristisch trekpleister en als vestigingsplaats voor bewoners en bedrijven.
Een maand of twee geleden had ik een supercultureel dagje en was ik op één dag in het Bonnefantenmuseum, bezocht ik een tentoonstellinkje in de Hoofdwacht en liep ik even bij het Museum aan het Vrijthof binnen. Door die samenloop van omstandigheden kwam ik op het volgende idee: verbeter het museumaanbod in Maastricht door de diverse collecties te hergroeperen en daarbij te komen tot drie nieuwe musea in de stad.
Wat is de bedoeling?
Het doel is te komen tot een volwaardige museumstructuur in Maastricht, waardoor alle kunstschatten en historische artefacten, die op dit moment verspreid gehuisvest zijn in musea en depots binnen en buiten de stad, een plaats kunnen krijgen in één van de zeven grotere musea (kleine musea, zoals museumkelder Derlon, De Historische Drukkerij, brouwerij De Keijzer en 'Schuilen in Maastricht' laten we hier buiten beschouwing). Door het Groet Mestreechs Museum Plan wordt de achterstand in de museuminfrastructuur in één klap ingehaald. Tevens krijgen de plannen voor Maastricht Culturele Hoofdstad 2018 een duidelijke (en blijvende) focus.
Welke nieuwe musea komen er bij?
Allereerst komt er een Museum voor Religieuze Kunst, waarin de Schatkamer van de Sint-Servaas een nieuw onderkomen krijgt, samen met een deel van de collectie middeleeuwse beelden van het Bonnefantenmuseum, de collectie van het Bischoppelijk Museum en de Neutelings-collectie. Daaraan kunnen worden toegevoegd de verzameling romaanse kapitelen in het Bonnefantenmuseum, gipsmodellen van de kapitelen van de Sint-Servaas en de Onze-Lieve-Vrouwe, wellicht enkele van de zwartgeblakerde romaanse reliëfs, die zich nu in het portaal van de OLV-kerk bevinden, de architectuurfragmenten (standvinken, sarcofagen, enz.) van het LGOG, die zich nu in het Limburgs Museum in Venlo bevinden, wellicht ook de verzameling 'Santjes en Kantjes' in de schatkamer van de OLV-kerk. Het nieuwe museum is in de eerste plaats een schatkamer van de Gouden Eeuwen van Maastricht en het Maasland: de twaalfde eeuw en de periode rond 1500. De geschiedenis van de diverse kerken, kloosters en andere religieuze instellingen wordt belicht, evenals thema's als 'Maastricht pelgrimsstad', 'afwijkende religies', ed. Idealiter zou dit museum een plaats moeten krijgen in de nabijheid van het belangrijkste religieuze monument van de stad, de Sint-Servaaskerk. Misschien dat de zusters 'Onder de Bogen' bereid gevonden worden de oude Hoge Leenzaal van het Sint-Servaaskapittel (zie Onder de Bogen) en één of twee aangrenzende gebouwen van de voormalige proosdij ter beschikking te stellen? De Schatkamer van de Sint-Servaas verhuist slechts naar een andere, nabije lokatie en zal in de bredere context van het Museum voor Religieuze Kunst alleen maar aantrekkelijker worden. De opstelling is zodanig dat de eigenheid van de Schatkamer gewaarborgd blijft. In de toekomst zou het museum, via de te reconstrueren loopbrug langs de noordelijke steunbeer, toegang kunnen geven tot de westbouw van de Sint-Servaaskerk (helaas op dit moment voor het publiek verborgen).
De Hoofdwacht op het Vrijthof kan, in aansluiting op haar vroegere functie, worden ingericht als Vestingmuseum/Militair Museum. Het museum fungeert als dépendance van het Museum aan het Vrijthof, dat er een deel van haar collectie toont (o.a. de collectie 18e en 19e eeuwse pistolen en de te verwerven stadssleutels). Het museum besteedt aandacht aan de belangrijke belegeringen van de vesting Maastricht (1579, 1632, 1748, 1793) en de betekenis van het garnizoen voor de stad. Publiekstrekkers zijn de kopie van de 'Parijse Maquette van Maastricht' en delen van de maquette van de 'Stichting Maastricht 1867'. Wellicht kan deze stichting in het gebouw onderdak vinden.
In het nieuw te ontwikkelen Sphinx-kwartier komt het Museum van het Industriële Verleden. Op het voormalige fabrieksterrein van de Sphinx bevinden zich diverse gebouwen die voor een dergelijk museum geschikt gemaakt kunnen worden. Te denken valt aan de oude Sphinx-toonzaal of een deel van het Eiffelcomplex. Een andere mogelijkheid is herbouw van de eerste aardewerkfabriek van Petrus Regout uit 1836, op het plein tussen de zgn. mouleurgebouwen en de Eiffel. De Sphinx-collectie en de collecties van het voormalige Glas- en Keramiekmuseum verhuizen van het Centre Céramique naar het nieuwe museum. Het leven van de Maastrichtse industriëlen en het 19e eeuwse proletariaat, en de 20e eeuwse sociale vernieuwingen zijn belangrijke aandachtspunten.
Wat betekent dit voor de bestaande musea?
Het Bonnefantenmuseum gaat zich nog meer specialiseren op oude en nieuwe kunst. Het Bonnefantenmuseum en het Museum aan het Vrijthof wisselen delen van hun collecties uit: het Bonnefanten krijgt de beschikking over een aantal 16e en 17e eeuwse Noord- en Zuid-Nederlandse schilderijen en enkele werken uit de 'Haagse School' uit de collectie Wagner-De Wit. Door het afstoten van de collectie Middeleeuwse sculptuur, zal de nadruk, meer nog dan nu, liggen op de schilderkunst. Het Bonnefanten versterkt zijn positie in Nederland, met name op het gebied van Zuid-Nederlandse schilderkunst, en wordt nog meer het vlaggeschip van de hedendaagse kunst in Limburg. Op den duur is uitbreiding mogelijk d.m.v. realisatie van het 'zichtdepot-plan'.
Het Museum aan het Vrijthof breidt verder uit en ontwikkelt zich tot het langverbeide stadsmuseum van Maastricht. Het museum legt zich toe op de (burgerlijke) geschiedenis van Maastricht van de 15e tot de 20e eeuw, en organiseert daarnaast tentoonstellingen van locale en regionale kunst ('Maastrichtse School', 'Amsterdamse Limburgers', enz.). In het onlangs verworven pand aan de Papenstraat worden nieuwe stijlkamers ingericht met meubilair en gebruiksvoorwerpen uit de LGOG-collectie. Tot de vaste collectie blijven behoren: de verzameling Maastrichts zilver, 18e en 19e eeuwse glazen en bokalen, in Maastricht vervaardigde pistolen en een serie historische prenten. Bijzondere objecten als de 18 tinnen stadskannen, een negental burgemeesterszwaarden en de guillotine uit de Franse tijd brengen het bestuur van de stad en het dagelijks leven van de burgers dichterbij. In ruil voor de schilderijen uit de collectie Wagner-De Wit, ontvangt het museum de glas-, zilver- en tincollecties en een deel van de collectie moderne Limburgse schilderkunst van het Bonnefantenmuseum. In de toekomst kan het hoekpand Vrijthof/St-Jacobstraat aan het museum worden toegevoegd. Het sterk uitgebreide museum belicht door middel van wisselende exposities onderwerpen uit de Maastrichtse stadsgeschiedenis van de Middeleeuwen tot heden. Het museum richt zich expliciet niet op de religieuze, militaire en industriële geschiedenis.
Het Centre Céramique is dan wel geen echt museum, maar het is wel aangewezen als 'schatbewaarder' voor de gemeentelijke archeologiecollectie en blijft zich toeleggen op presentaties uit de haar toegewezen collecties.
Het NAiM/Bureau Europa zal zich meer moeten openstellen naar het publiek, wil het überhaupt kunnen overleven. Een semi-permanente presentatie over architectuur en design in Maastricht en omgeving zal wellicht een groter publiek aanspreken. Te denken valt aan maquettes en tekeningen van aansprekende gebouwen en projecten (de Koepelkerk, het oeuvre van Frits Peutz en Alphons Boosten, de na-oorlogse uitbreidingsplannen in Maastricht, Dom van der Laan, Artifort, Aldo Rossi en het Bonnefantenmuseum, de Céramique-maquette, het werk van Coenen en Arets, Luikse architecten in de Euregio, het afgeblazen Calatrava-project, enz.). Het initiatief zal van het instituut zelf moeten komen.
Het Natuurhistorisch Museum wacht op het gouden gebaar van een nog onbekende weldoener, waardoor het kan verhuizen naar een nieuw, modern en licht gebouw (bijvoorbeeld op het sportterein van de Tapijnkazerne).
Hoe gaan we dit doen?
Drie nieuwe musea is niet niks. Daarom worden de taken opgesplitst. Zoals in de Middeleeuwen bestaande kloosters nieuwe kloosters stichtten, zo krijgen de bestaande musea in Maastricht de taak een sateliet, een nieuw museum, te stichten. De nieuwe musea worden organisatorisch onderdeel van de 'moedermusea', waardoor bespaard kan worden op personeelskosten (één directie, detacheren van vrijwilligers en betaald personeel), administratie- en marketingkosten.
Het Bonnefanten gaat, samen met de Schatkamer van Sint Servaas, de basis leggen voor het Museum voor Religieuze Kunst. Dat is logisch aangezien het grootste deel van de collectie van het nieuwe museum uit de depots van het Bonnefanten moet komen. De kunstvoorwerpen blijven eigendom van de huidige eigenaren (kerkbestuur Sint-Servaas, Bonnefantenmuseum, LGOG, Bisdom Roermond en andere bruikleengevers). Bij de provincie Limburg wordt aangeklopt om de exploitatiekosten van het nieuwe museum te subsidiëren.
Het Museum aan het Vrijthof krijgt de beschikking over de Hoofdwacht en vestigt daar het Vestingmuseum. Eigenlijk is dit geen apart museum; het Museum aan het Vrijthof krijgt er gewoon een aantal zalen bij in een dépendance op 60m afstand en brengt daar een deel van haar collectie onder. Een toegangskaartje geldt voor beide musea (geen kassa, garderobe, ed. nodig). Het museum probeert zoveel mogelijk Maastrichtenaren bij het oude en nieuwe museum te betrekken, ook op het gebied van sponsoring. Door gebruik te maken van vrijwilligers kunnen de personeelskosten worden gedrukt.
Het Museum van het Industriële Verleden wordt een samenwerking tussen de Ontwikkelingsmaatschappij Belvédère, het Centre Céramique, de gemeente Maastricht en het bedrijfsleven. Belvédère stelt het gebouw beschikbaar, het CC de collectie en de know-how, de gemeente subsidieert het museum en probeert zoveel mogelijk het bedrijfsleven te betrekken bij het nieuwe museum.
Vertegenwoordigers van de bestaande musea gaan om de tafel zitten om tot een verdeling van taken èn collecties te komen: de directies van het Bonnefantenmuseum, het Museum a/h Vrijthof en het Centre Céramique, een vertegenwoordiger van het LGOG (i.v.m. een deel van de LGOG-collectie dat nu in Venlo is), iemand van het Bisdom Roermond (als vertegenwoordiger van het Bisschoppelijk Museum), iemand van het kerkbestuur van de Sint-Servaas (i.v.m. de schatkamer), vertegenwoordigers van gemeente en provincie. De directeur van Maastricht Culturele Hoofdstad 2018 trekt de kar. Vooropgesteld is dat alle instellingen erop vooruit gaan.
Een maand of twee geleden had ik een supercultureel dagje en was ik op één dag in het Bonnefantenmuseum, bezocht ik een tentoonstellinkje in de Hoofdwacht en liep ik even bij het Museum aan het Vrijthof binnen. Door die samenloop van omstandigheden kwam ik op het volgende idee: verbeter het museumaanbod in Maastricht door de diverse collecties te hergroeperen en daarbij te komen tot drie nieuwe musea in de stad.
Wat is de bedoeling?
Het doel is te komen tot een volwaardige museumstructuur in Maastricht, waardoor alle kunstschatten en historische artefacten, die op dit moment verspreid gehuisvest zijn in musea en depots binnen en buiten de stad, een plaats kunnen krijgen in één van de zeven grotere musea (kleine musea, zoals museumkelder Derlon, De Historische Drukkerij, brouwerij De Keijzer en 'Schuilen in Maastricht' laten we hier buiten beschouwing). Door het Groet Mestreechs Museum Plan wordt de achterstand in de museuminfrastructuur in één klap ingehaald. Tevens krijgen de plannen voor Maastricht Culturele Hoofdstad 2018 een duidelijke (en blijvende) focus.
Welke nieuwe musea komen er bij?
Allereerst komt er een Museum voor Religieuze Kunst, waarin de Schatkamer van de Sint-Servaas een nieuw onderkomen krijgt, samen met een deel van de collectie middeleeuwse beelden van het Bonnefantenmuseum, de collectie van het Bischoppelijk Museum en de Neutelings-collectie. Daaraan kunnen worden toegevoegd de verzameling romaanse kapitelen in het Bonnefantenmuseum, gipsmodellen van de kapitelen van de Sint-Servaas en de Onze-Lieve-Vrouwe, wellicht enkele van de zwartgeblakerde romaanse reliëfs, die zich nu in het portaal van de OLV-kerk bevinden, de architectuurfragmenten (standvinken, sarcofagen, enz.) van het LGOG, die zich nu in het Limburgs Museum in Venlo bevinden, wellicht ook de verzameling 'Santjes en Kantjes' in de schatkamer van de OLV-kerk. Het nieuwe museum is in de eerste plaats een schatkamer van de Gouden Eeuwen van Maastricht en het Maasland: de twaalfde eeuw en de periode rond 1500. De geschiedenis van de diverse kerken, kloosters en andere religieuze instellingen wordt belicht, evenals thema's als 'Maastricht pelgrimsstad', 'afwijkende religies', ed. Idealiter zou dit museum een plaats moeten krijgen in de nabijheid van het belangrijkste religieuze monument van de stad, de Sint-Servaaskerk. Misschien dat de zusters 'Onder de Bogen' bereid gevonden worden de oude Hoge Leenzaal van het Sint-Servaaskapittel (zie Onder de Bogen) en één of twee aangrenzende gebouwen van de voormalige proosdij ter beschikking te stellen? De Schatkamer van de Sint-Servaas verhuist slechts naar een andere, nabije lokatie en zal in de bredere context van het Museum voor Religieuze Kunst alleen maar aantrekkelijker worden. De opstelling is zodanig dat de eigenheid van de Schatkamer gewaarborgd blijft. In de toekomst zou het museum, via de te reconstrueren loopbrug langs de noordelijke steunbeer, toegang kunnen geven tot de westbouw van de Sint-Servaaskerk (helaas op dit moment voor het publiek verborgen).
De Hoofdwacht op het Vrijthof kan, in aansluiting op haar vroegere functie, worden ingericht als Vestingmuseum/Militair Museum. Het museum fungeert als dépendance van het Museum aan het Vrijthof, dat er een deel van haar collectie toont (o.a. de collectie 18e en 19e eeuwse pistolen en de te verwerven stadssleutels). Het museum besteedt aandacht aan de belangrijke belegeringen van de vesting Maastricht (1579, 1632, 1748, 1793) en de betekenis van het garnizoen voor de stad. Publiekstrekkers zijn de kopie van de 'Parijse Maquette van Maastricht' en delen van de maquette van de 'Stichting Maastricht 1867'. Wellicht kan deze stichting in het gebouw onderdak vinden.
In het nieuw te ontwikkelen Sphinx-kwartier komt het Museum van het Industriële Verleden. Op het voormalige fabrieksterrein van de Sphinx bevinden zich diverse gebouwen die voor een dergelijk museum geschikt gemaakt kunnen worden. Te denken valt aan de oude Sphinx-toonzaal of een deel van het Eiffelcomplex. Een andere mogelijkheid is herbouw van de eerste aardewerkfabriek van Petrus Regout uit 1836, op het plein tussen de zgn. mouleurgebouwen en de Eiffel. De Sphinx-collectie en de collecties van het voormalige Glas- en Keramiekmuseum verhuizen van het Centre Céramique naar het nieuwe museum. Het leven van de Maastrichtse industriëlen en het 19e eeuwse proletariaat, en de 20e eeuwse sociale vernieuwingen zijn belangrijke aandachtspunten.
Wat betekent dit voor de bestaande musea?
Het Bonnefantenmuseum gaat zich nog meer specialiseren op oude en nieuwe kunst. Het Bonnefantenmuseum en het Museum aan het Vrijthof wisselen delen van hun collecties uit: het Bonnefanten krijgt de beschikking over een aantal 16e en 17e eeuwse Noord- en Zuid-Nederlandse schilderijen en enkele werken uit de 'Haagse School' uit de collectie Wagner-De Wit. Door het afstoten van de collectie Middeleeuwse sculptuur, zal de nadruk, meer nog dan nu, liggen op de schilderkunst. Het Bonnefanten versterkt zijn positie in Nederland, met name op het gebied van Zuid-Nederlandse schilderkunst, en wordt nog meer het vlaggeschip van de hedendaagse kunst in Limburg. Op den duur is uitbreiding mogelijk d.m.v. realisatie van het 'zichtdepot-plan'.
Het Museum aan het Vrijthof breidt verder uit en ontwikkelt zich tot het langverbeide stadsmuseum van Maastricht. Het museum legt zich toe op de (burgerlijke) geschiedenis van Maastricht van de 15e tot de 20e eeuw, en organiseert daarnaast tentoonstellingen van locale en regionale kunst ('Maastrichtse School', 'Amsterdamse Limburgers', enz.). In het onlangs verworven pand aan de Papenstraat worden nieuwe stijlkamers ingericht met meubilair en gebruiksvoorwerpen uit de LGOG-collectie. Tot de vaste collectie blijven behoren: de verzameling Maastrichts zilver, 18e en 19e eeuwse glazen en bokalen, in Maastricht vervaardigde pistolen en een serie historische prenten. Bijzondere objecten als de 18 tinnen stadskannen, een negental burgemeesterszwaarden en de guillotine uit de Franse tijd brengen het bestuur van de stad en het dagelijks leven van de burgers dichterbij. In ruil voor de schilderijen uit de collectie Wagner-De Wit, ontvangt het museum de glas-, zilver- en tincollecties en een deel van de collectie moderne Limburgse schilderkunst van het Bonnefantenmuseum. In de toekomst kan het hoekpand Vrijthof/St-Jacobstraat aan het museum worden toegevoegd. Het sterk uitgebreide museum belicht door middel van wisselende exposities onderwerpen uit de Maastrichtse stadsgeschiedenis van de Middeleeuwen tot heden. Het museum richt zich expliciet niet op de religieuze, militaire en industriële geschiedenis.
Het Centre Céramique is dan wel geen echt museum, maar het is wel aangewezen als 'schatbewaarder' voor de gemeentelijke archeologiecollectie en blijft zich toeleggen op presentaties uit de haar toegewezen collecties.
Het NAiM/Bureau Europa zal zich meer moeten openstellen naar het publiek, wil het überhaupt kunnen overleven. Een semi-permanente presentatie over architectuur en design in Maastricht en omgeving zal wellicht een groter publiek aanspreken. Te denken valt aan maquettes en tekeningen van aansprekende gebouwen en projecten (de Koepelkerk, het oeuvre van Frits Peutz en Alphons Boosten, de na-oorlogse uitbreidingsplannen in Maastricht, Dom van der Laan, Artifort, Aldo Rossi en het Bonnefantenmuseum, de Céramique-maquette, het werk van Coenen en Arets, Luikse architecten in de Euregio, het afgeblazen Calatrava-project, enz.). Het initiatief zal van het instituut zelf moeten komen.
Het Natuurhistorisch Museum wacht op het gouden gebaar van een nog onbekende weldoener, waardoor het kan verhuizen naar een nieuw, modern en licht gebouw (bijvoorbeeld op het sportterein van de Tapijnkazerne).
Hoe gaan we dit doen?
Drie nieuwe musea is niet niks. Daarom worden de taken opgesplitst. Zoals in de Middeleeuwen bestaande kloosters nieuwe kloosters stichtten, zo krijgen de bestaande musea in Maastricht de taak een sateliet, een nieuw museum, te stichten. De nieuwe musea worden organisatorisch onderdeel van de 'moedermusea', waardoor bespaard kan worden op personeelskosten (één directie, detacheren van vrijwilligers en betaald personeel), administratie- en marketingkosten.
Het Bonnefanten gaat, samen met de Schatkamer van Sint Servaas, de basis leggen voor het Museum voor Religieuze Kunst. Dat is logisch aangezien het grootste deel van de collectie van het nieuwe museum uit de depots van het Bonnefanten moet komen. De kunstvoorwerpen blijven eigendom van de huidige eigenaren (kerkbestuur Sint-Servaas, Bonnefantenmuseum, LGOG, Bisdom Roermond en andere bruikleengevers). Bij de provincie Limburg wordt aangeklopt om de exploitatiekosten van het nieuwe museum te subsidiëren.
Het Museum aan het Vrijthof krijgt de beschikking over de Hoofdwacht en vestigt daar het Vestingmuseum. Eigenlijk is dit geen apart museum; het Museum aan het Vrijthof krijgt er gewoon een aantal zalen bij in een dépendance op 60m afstand en brengt daar een deel van haar collectie onder. Een toegangskaartje geldt voor beide musea (geen kassa, garderobe, ed. nodig). Het museum probeert zoveel mogelijk Maastrichtenaren bij het oude en nieuwe museum te betrekken, ook op het gebied van sponsoring. Door gebruik te maken van vrijwilligers kunnen de personeelskosten worden gedrukt.
Het Museum van het Industriële Verleden wordt een samenwerking tussen de Ontwikkelingsmaatschappij Belvédère, het Centre Céramique, de gemeente Maastricht en het bedrijfsleven. Belvédère stelt het gebouw beschikbaar, het CC de collectie en de know-how, de gemeente subsidieert het museum en probeert zoveel mogelijk het bedrijfsleven te betrekken bij het nieuwe museum.
Vertegenwoordigers van de bestaande musea gaan om de tafel zitten om tot een verdeling van taken èn collecties te komen: de directies van het Bonnefantenmuseum, het Museum a/h Vrijthof en het Centre Céramique, een vertegenwoordiger van het LGOG (i.v.m. een deel van de LGOG-collectie dat nu in Venlo is), iemand van het Bisdom Roermond (als vertegenwoordiger van het Bisschoppelijk Museum), iemand van het kerkbestuur van de Sint-Servaas (i.v.m. de schatkamer), vertegenwoordigers van gemeente en provincie. De directeur van Maastricht Culturele Hoofdstad 2018 trekt de kar. Vooropgesteld is dat alle instellingen erop vooruit gaan.
Opmerking