De tweede Wereldoorlog (10 mei 1940 - 13 september 1944)
Inleiding.
Nadat Duitsland onder leiding van Adolf Hitler Oostenrijk had geannexeerd en daarna Polen onder de voet gelopen, gaf Hitler in september 1939 zijn generaals opdracht om plannen te ontwerpen voor een veldtocht naar het westen.
In dit offensief met de codenaam Fall Gelb stond al hoe belangrijk het was om de drie Maasbruggen in Maastricht onbeschadigd in handen te krijgen.
Die bruggen waren toen de Sint-Servaasbrug, de Wilhelminabrug en de spoorbrug, waarlangs ook een voetbrug lag.
Die bruggen waren nodig omdat hier twee pantserdivisies de Maas moesten oversteken om zo snel mogelijk België binnen te trekken.
Vanaf november 1939 spioneerden in Maastricht al leden van de Abwehr, de Duitse spionage- en sabotagedienst.
Ze maakten foto's van de bruggen en kochten het stratenplan van Maastricht.
Intussen werden speciale sabotage-acties voor de overval van de bruggen voorbereid.
Aparte eenheden werden hiervoor opgeleid in het kamp Linnich ten oosten van Kerkrade.
Ze beschikten over maquettes van de bruggen en maakten voor elke brug een plan om te voorkomen dat die door de Nederlanders opgeblazen zouden worden.
Race op de bruggen.
Zes Nederlanders en een Duitse onderofficier die de Wilhelminabrug zouden 'nemen', dronken zich aan de vooravond van hun operatie moed in bij een Duitser die op de Alexander Battalaan woonde.
Tegen de morgen van 10 mei 1940 waren ze zo dronken dat slechts twee man de oprit van de brug bereikten.
Daar werden ze aangehouden.
De Nederlander die geldige papieren had mocht gaan.
De Duitser sloeg op de vlucht en werd neergeschoten.
Dit plan liep daarom uit op een grandioze mislukking.
Een tweede actie was opgezet om de spoorbrug en de Sint-Servaasbrug te veroveren.
In de avond van 9 mei 1940 werd een groep van circa twintig man, als burgers gekleed, bij Herzogenrath over de grens gesmokkeld.
In Voerendaal splitste de groep zich in tweeën.
De ene afdeling fietste over Valkenburg en Berg en Terblijt richting Wyck, maar werd door een wachtpost op de Bergerstraat tot stoppen gedwongen.
Slechts twee personen konden worden aangehouden, de anderen vluchtten weg.
De tweede afdeling reed over Gulpen, Margraten en Cadier en Keer naar Heer.
Daar werden ze tegengehouden.
Van deze groep kon maar één man worden gearresteerd, de anderen maakten zich echter in paniek uit de voeten.
Zo liep ook deze actie uit op een mislukking.
Alles de lucht in.
Een derde groep van 85 man onder leiding van luitenant Hokke kwam op 10 mei om vijf uur 's morgens met rijwielen en motoren aanrijden uit de richting Beek en ging via Meerssen naar de sluis in Borgharen.
Daar werd ze teruggeslagen.
De groep wachtte op versterking, versloeg de Nederlandse stelling en ging over de weg langs de sluis en de Franciscus Romanusweg naar de spoorbrug.
Deze groep kwam net te laat want om tien voor half zeven ging de brug de lucht in.
Hokke kwam hierbij om het leven.
Inmiddels was een gepantserde eenheid over de Meerssenerweg naar de beide overwegen in Wyck getrokken.
Een van die overwegen bestaat nog, de andere lag ter hoogte van de huidige tunnel aan de Scharnerweg.
De groep sloeg met pantservoertuigen de Akerstraat in en richtte de aanval op een Nederlandse verdedigingsstelling in de Hoogbrugstraat.
Maar daar werden de pantserwagens drie kwartier tegengehouden door de heroïsche weerstand van Nederlandse verdedigers.
Een werkelijk knap staaltje van de Maastrichtse sergeant W. Logister en zijn mannen.
Door hun optreden kregen de Nederlandse soldaten gelegenheid om tijdig de twee verkeersbruggen te vernielen.
De Sint-Servaasbrug sprong om vijf over zes, de Wilhelminabrug zeven minuten later.
Het vallen van de nacht.
De territoriaal bevelhebber Zuid-Limburg, luitenant-kolonel A. Govers, begreep dat de situatie hopeloos was.
Aan zijn opdracht om de bruggen te vernielen had hij voldaan.
De overmacht was echter te groot.
In Wyck stonden de straten reeds vol met Duitse tanks: de voorhoede van de Vierde Duitse pantserdivisie.
De Nederlandse verdediging was daar al gebroken.
Daarom besloot Govers te capituleren.
Omstreeks kwart over acht in de ochtend gaf zijn chef-staf, luitenant-kolonel A. Doyer, de stad over aan de Duitse bevelhebber.
De overgave vond plaats op het intact gebleven, stenen gedeelte van de Wilhelminabrug.
Op dat ogenblik viel de nacht van de bezetting over Maastricht.
Het zou vier jaar, vier maanden en vier dagen duren eer de dageraad van de bevrijding zou aanbreken.
Besturen in bezetting.
Vanaf 29 mei 1940 was dr Arthur Seyss-Inquart rijkscommissaris voor het bezette Nederlands gebied.
Hij bestuurde ons land als gevolmachtigde van Hitler.
Op 11 augustus 1941 vaardigde hij zijn achtste verordening uit.
Deze hield onder meer een aantal essentiële maatregelen in betreffende het provinciale en lokale bestuur.
Zo werden de werkzaamheden van provinciale staten en gemeenteraden stop gezet.
Verkiezingen mochten niet meer gehouden worden.
De burgemeester van Maastricht moest de taken van de gemeenteraad en van de wethouders overnemen.
De zittende burgemeester van Maastricht, Jhr. mr. Willem Michiels van Kessenich, nam na het bekend worden van deze maatregelen onmiddellijk ontslag.
Op 15 oktober 1941 werd hij opgevolgd door mr. Louis Ph. J. Peeters, een NSB-er die ze in Maastricht al gauw 'Lewieke' noemden.
Hij was afkomstig uit Weert, sinds 1931 advocaat in Eindhoven en bleef ruim een jaar burgemeester, waarna hij als lid van de Nederlandse Waffen-SS naar het Oostfront ging.
'Lewieke' werd in 1946, na een eis van negentien jaar, veroordeeld tot acht jaar gevangenis, maar kwam in september 1950 al op vrije voeten.
De vier zittende wethouders hadden na de achtste verordening geen politieke functie meer, maar wensten dat niet te accepteren.
Daarom werden zij ontslagen en opgevolgd door twee NSB-wethouders.
Kelders en kazematten.
Al in november 1938 was er door de gemeente een brochure verspreid van de 'Luchtbeschermingsdienst der Gemeente Maastricht', de LBD.
Hoofd van deze dienst was generaal b.d. J.C.J. Bongers, oud-KNIL-militair.
Door deze brochure stelde de gemeente de burgers op de hoogte van preventieve maatregelen tegen luchtgevaar: "Luchtbescherming is op de eerste plaats zelfbescherming".
Het ging om het nemen van beschermingsmaatregelen tegen brand, lichtuitstraling en het binnendringen van strijdgassen.
De brochure benadrukte ook het inrichten van een schuilgelegenheid, met name de kelder.
Het stadsbestuur liet echter ook openbare schuilkelders aanleggen op diverse plaatsen in de stad.
Bijvoorbeeld in Wyck aan de Heerderweg, op het Stationsplein en aan de Wilhelminasingel.
In het centrum kwamen schuilplaatsen achter het Vleeshuis, aan de Grote Gracht, op de Markt.
Toen de oorlog eenmaal was uitgebroken kon de bevolking van de stad dankbaar gebruik maken van deze voorzieningen.
Tijdens de bezettingsjaren werden ook de ondergrondse vestingwerken, de Kazematten, en, vanaf 1943, de Sint-Pietersberg gebruikt om bij luchtalarm in te schuilen.
In de Sint-Pieter trof men zelfs voorzieningen om er veertig duizend burgers langere tijd in te kunnen onderbrengen.
Dat is echter nooit nodig gebleken.
Alarm.
De LBD had als eerste taak de bevolking te alarmeren zodra vijandelijke vliegtuigen Maastricht naderen'.
Dit gebeurde door 'het loeien van sirenes', zoals ook tegenwoordig nog iedere eerste maandag van de maand nog te horen is.
Om deze reden kreeg generaal Bongers al snel de bijnaam 'Simon van Sirene'.
Voor het opsporen van naderende vliegtuigen beschikte de LBD over waarnemeningsposten, onder meer op het Fort Sint-Pieter, in het Dinghuis en in de toren van het station.
Daarnaast had de LBD een hulporganisatie van vrijwilligers op touw gezet.
Zij verrichtten veel en goed werk tijdens en na de bombardementen.
Op zaterdag en zondag, 11 en 12 mei 1940 werd Maastricht voor het eerst door Britse vliegtuigen gebombardeerd.
Het was de bedoeling de schipbruggen te vernietigen die de Duitsers inmiddels hadden aangelegd.
Die bruggen werden helaas niet getroffen, maar wel werden huizen in de Rechtstraat, aan de Grote Gracht, de Grote Staat en het Onze Lieve Vrouweplein geteisterd door treffers.
Ook het gebouw van de Limburger Koerier, zoals de Maastrichtse krant toen heette, kreeg enkele bominslagen.
In totaal vonden dertien Maastrichtse burgers hierbij de dood.
Er was een honderdtal gewonden, van wie de meeste licht.
Een trieste balans.
In de loop der oorlogsjaren zouden de sirenes nog vele malen klinken.
Een geallieerde bommenwerper, die op 8 juli 1941 door de Duitse luchtafweer werd neergehaald, kwam terecht op een huis aan de Wilhelminasingel, kort bij de hoek met de Bourgognestraat.
Enkele minuten na de val ontploften twee bommen uit de lading van het vliegtuig.
De zes bemanningsleden hadden hun brandende toestel verlaten, maar zich niet kunnen redden.
Hun parachutes waren niet opengegaan omdat ze op te geringe hoogte hadden moeten springen.
Hun lijken werden op zolders in de omgeving gevonden.
Eén man viel midden op het Stationsplein te pletter.
Een volgend bombardement vond plaats in de avond van 27 november 1941 rond negen uur.
In het 'Blauw Dörrep' (omgeving Tongerseweg - Elisabeth Strouvenlaan) viel een grote Engelse torpedo-bom, een zogeheten Blockbuster, die een heel huizenblok vernietigde tussen de Mr. Ulrichweg, de Gildeweg, de Proostdijweg en de Sint-Servatiusweg.
De trieste balans was: 25 doden, circa 120 gewonden en ruim 140 vernielde of beschadigde woningen.
Op zondag 26 juli 1942, tussen acht en negen uur 's morgens, werden enkele huizen in de Sporenstraat, Achter het Vleeshuis, de Platielstraat en het Amorsplein getroffen.
Ook op de pastorie van de Onze Lieve Vrouwekerk - op de hoek van de Havenstraat en de Plankstraat - viel een bom.
Weer waren de gevolgen ernstig: elf doden, drie zwaar gewonden en een tiental lichtgewonden.
Als door een wonder.
Maar er was ook beter nieuws.
In de avond van 5 oktober 1942 ontsnapte de binnenstad aan een grote ramp.
Meer dan tachtig brand- en fosforbommen werden daar afgeworpen.
Als door een wonder ontbrandden de meeste daarvan echter niet.
Was dat wel gebeurd dan waren de gevolgen voor de Maastrichtse binnenstad niet te overzien geweest.
Nu konden de geschrokken Maastrichtse burgers de dagen die op het bombardement volgden, volstaan naar de nog gave bommen te zoeken en deze bij het hoofdkwartier van de luchtbeschermingsdienst in het Dinghuis af te geven.
Zwarte vrijdag.
Het zwaarste bombardement in de oorlogsgeschiedenis van Maastricht vond plaats op vrijdag 18 augustus 1944.
Dat was nog geen drie weken voor de bevrijding.
Die dag zou de geschiedenis ingaan als Zwarte Vrijdag.
Het was een warme, zonnige dag.
Om drie minuten over zes in de vooravond verschenen ineens twaalf Amerikaanse bommenwerpers boven de stad.
Het waren zogenoemde 'Vliegende Forten' van het type B 17.
Nog voordat het luchtalarm gegeven kon worden, lieten ze twee ladingen bommen vallen.
Hun doelwit was de spoorbrug.
De geallieerden wilden zo de verbinding naar Aken afsnijden voor de Duitse troepen, die vanuit België op de vlucht waren.
Helaas werd de spoorbrug nauwelijks getroffen en bleef ze intact.
De meeste bommen vielen op twee dichtbevolkte woonbuurten: het 'Roed Dörrep' op de Wycker Maasoever en het Krejje Dörrep', het Quartier Amélie, op de Maastrichter oever.
Deze laatste wijk zou nooit meer worden herbouwd.
De gevolgen waren verschrikkelijk: 92 Maastrichtse burgers en 17 Duitse soldaten werden gedood.
Er waren meer dan honderd gewonden, van wie velen zwaar.
325 huizen werden getroffen waarvan er 29 totaal vernield en 26 onherstelbaar beschadigd werden.
De overige 270 getroffen panden waren min of meer te herstellen, al zou dat door gebrek aan bouwmaterialen tot geruime tijd na de bevrijding duren.
1550 mensen waren in een keer dakloos geworden.
Twee volle dagen was men bezig de lijken onder het puin vandaan te halen.
De lichamen werden in de Dominicanenkerk opgebaard.
De begrafenis van deze slachtoffers was indrukwekkend.
Een ooggetuige noteerde: "Op dinsdag 22 augustus werden de slachtoffers begraven.
In de Sint-Servaaskerk werd een plechtige Hoogmis opgedragen door Mgr. Lemmens, bisschop van Roermond.
Voor de protestantse slachtoffers werd tegelijkertijd een rouwdienst in de Sint-Janskerk gehouden.
Tijdens deze diensten stonden de lijkkisten, op karren gestapeld, op het Vrijthof.
Na afloop werden ze in een stoet naar het kerkhof aan de Tongerseweg overgebracht.
Alle kisten waren met bloemen bedekt.
Duizenden mensen zaten reeds uren langs de weg te wachten.
Vooral bij het zien van de kleine kistjes konden velen hun tranen niet bedwingen."
Daden van verzet.
Al vanaf de eerste dagen dat de Duitse troepen Maastricht bezet hielden bleek dat de stedelingen niet zouden rusten eer de indringers weer verdreven waren.
Op 11 mei 1940 werd een groep Belgische krijgsgevangenen over de Wilhelminasingel naar het station afgevoerd.
Thijs Lokerman, een Maastrichtse machinist en gemeenteraadslid voor de SDAP, leidde door een gefingeerde vechtpartij met een vriend de aandacht van enkele bewakers af, waardoor een aantal krijgsgevangenen kon ontsnappen.
Wellicht was dit de eerste daad van verzet in Maastricht.
Het optreden van Lokerman was in elk geval typerend voor het begin van het verzet: op kleine schaal en individueel.
In het eerste oorlogsjaar bestond het illegale werk vooral uit het opvangen en over de grens naar België smokkelen van krijgsgevangenen die uit Duitse kampen waren ontsnapt.
Veelal waren dat Belgen en Fransen.
In de latere jaren werden dat vooral Engelsen en Amerikanen, meestal bemanningsleden van neergeschoten vliegtuigen.
Zo ontstonden de ontsnappingslijnen of etappediensten die al spoedig pilotenlijnen werden genoemd.
In 1941 bestonden er in Maastricht al twee kernen van mensen die in groepen samenwerkten: de RAF-groep en de groep-S.
De RAF-groep stond onder leiding van Pierre J.M. Dresen.
De groep verzamelde wapens en springstoffen voor het plegen van sabotage en verspreidde een illegaal blaadje, 'Oranje Post'.
Eind 1941 werd de groep opgerold.
Dresen werd op 2 december 1941 gearresteerd en overleed een jaar later in het concentratiekamp Neuengamme.
De groep-S, zo genoemd naar haar leider J. Smits, werd begin 1942 opgerold.
Nachtwacht onder mergel.
Einde 1941 koos de Rijksgebouwendienst de St Pietersberg uit als plaats voor het veilig onderbrengen van een aantal kunstwerken uit verschillende Nederlandse musea.
Begin 1942 werd 35 meter onder de grond 1340 kubieke meter mergel weggehaald om een bomvrije schuilkelder aan te leggen.
Men maakte betonnen wanden van 50 cm dik en een plafond van een meter.
Boven het plafond bevonden zich een laag mergel van 33 meter en een laag aarde van 2 meter.
Ook was er een primitieve airconditioning.
Op 24 maart 1942 kwamen de eerste kunstwerken aan verpakt in grote kisten die in gesloten vrachtauto's waren geplaatst.
Deze auto's werden per trein vervoerd.
Na het laatste transport in april waren er ruim 800 werken van beroemde Nederlandse en buitenlandse kunstenaars opgeborgen.
Daarbij was ook de Nachtwacht van Rembrandt.
Ook Maastrichtse kostbaarheden vonden er een veilig onderkomen, zoals de waardevolle gobelins uit het stadhuis.
De kunstschatten zijn er tot 25 juni 1945 gebleven.
Toen vertrokken de eerste transporten - deze keer per schip - vanaf Slavante over Antwerpen naar Rotterdam en Amsterdam.
Gedurende de oorlog hadden de Maastrichtenaren de kunstschatten niet kunnen bezichtigen.
Zij kregen daartoe echter de gelegenheid tijdens een speciale tentoonstelling van 11 augustus tot 1 september 1945.
Inleiding.
Nadat Duitsland onder leiding van Adolf Hitler Oostenrijk had geannexeerd en daarna Polen onder de voet gelopen, gaf Hitler in september 1939 zijn generaals opdracht om plannen te ontwerpen voor een veldtocht naar het westen.
In dit offensief met de codenaam Fall Gelb stond al hoe belangrijk het was om de drie Maasbruggen in Maastricht onbeschadigd in handen te krijgen.
Die bruggen waren toen de Sint-Servaasbrug, de Wilhelminabrug en de spoorbrug, waarlangs ook een voetbrug lag.
Die bruggen waren nodig omdat hier twee pantserdivisies de Maas moesten oversteken om zo snel mogelijk België binnen te trekken.
Vanaf november 1939 spioneerden in Maastricht al leden van de Abwehr, de Duitse spionage- en sabotagedienst.
Ze maakten foto's van de bruggen en kochten het stratenplan van Maastricht.
Intussen werden speciale sabotage-acties voor de overval van de bruggen voorbereid.
Aparte eenheden werden hiervoor opgeleid in het kamp Linnich ten oosten van Kerkrade.
Ze beschikten over maquettes van de bruggen en maakten voor elke brug een plan om te voorkomen dat die door de Nederlanders opgeblazen zouden worden.
Race op de bruggen.
Zes Nederlanders en een Duitse onderofficier die de Wilhelminabrug zouden 'nemen', dronken zich aan de vooravond van hun operatie moed in bij een Duitser die op de Alexander Battalaan woonde.
Tegen de morgen van 10 mei 1940 waren ze zo dronken dat slechts twee man de oprit van de brug bereikten.
Daar werden ze aangehouden.
De Nederlander die geldige papieren had mocht gaan.
De Duitser sloeg op de vlucht en werd neergeschoten.
Dit plan liep daarom uit op een grandioze mislukking.
Een tweede actie was opgezet om de spoorbrug en de Sint-Servaasbrug te veroveren.
In de avond van 9 mei 1940 werd een groep van circa twintig man, als burgers gekleed, bij Herzogenrath over de grens gesmokkeld.
In Voerendaal splitste de groep zich in tweeën.
De ene afdeling fietste over Valkenburg en Berg en Terblijt richting Wyck, maar werd door een wachtpost op de Bergerstraat tot stoppen gedwongen.
Slechts twee personen konden worden aangehouden, de anderen vluchtten weg.
De tweede afdeling reed over Gulpen, Margraten en Cadier en Keer naar Heer.
Daar werden ze tegengehouden.
Van deze groep kon maar één man worden gearresteerd, de anderen maakten zich echter in paniek uit de voeten.
Zo liep ook deze actie uit op een mislukking.
Alles de lucht in.
Een derde groep van 85 man onder leiding van luitenant Hokke kwam op 10 mei om vijf uur 's morgens met rijwielen en motoren aanrijden uit de richting Beek en ging via Meerssen naar de sluis in Borgharen.
Daar werd ze teruggeslagen.
De groep wachtte op versterking, versloeg de Nederlandse stelling en ging over de weg langs de sluis en de Franciscus Romanusweg naar de spoorbrug.
Deze groep kwam net te laat want om tien voor half zeven ging de brug de lucht in.
Hokke kwam hierbij om het leven.
Inmiddels was een gepantserde eenheid over de Meerssenerweg naar de beide overwegen in Wyck getrokken.
Een van die overwegen bestaat nog, de andere lag ter hoogte van de huidige tunnel aan de Scharnerweg.
De groep sloeg met pantservoertuigen de Akerstraat in en richtte de aanval op een Nederlandse verdedigingsstelling in de Hoogbrugstraat.
Maar daar werden de pantserwagens drie kwartier tegengehouden door de heroïsche weerstand van Nederlandse verdedigers.
Een werkelijk knap staaltje van de Maastrichtse sergeant W. Logister en zijn mannen.
Door hun optreden kregen de Nederlandse soldaten gelegenheid om tijdig de twee verkeersbruggen te vernielen.
De Sint-Servaasbrug sprong om vijf over zes, de Wilhelminabrug zeven minuten later.
Het vallen van de nacht.
De territoriaal bevelhebber Zuid-Limburg, luitenant-kolonel A. Govers, begreep dat de situatie hopeloos was.
Aan zijn opdracht om de bruggen te vernielen had hij voldaan.
De overmacht was echter te groot.
In Wyck stonden de straten reeds vol met Duitse tanks: de voorhoede van de Vierde Duitse pantserdivisie.
De Nederlandse verdediging was daar al gebroken.
Daarom besloot Govers te capituleren.
Omstreeks kwart over acht in de ochtend gaf zijn chef-staf, luitenant-kolonel A. Doyer, de stad over aan de Duitse bevelhebber.
De overgave vond plaats op het intact gebleven, stenen gedeelte van de Wilhelminabrug.
Op dat ogenblik viel de nacht van de bezetting over Maastricht.
Het zou vier jaar, vier maanden en vier dagen duren eer de dageraad van de bevrijding zou aanbreken.
Besturen in bezetting.
Vanaf 29 mei 1940 was dr Arthur Seyss-Inquart rijkscommissaris voor het bezette Nederlands gebied.
Hij bestuurde ons land als gevolmachtigde van Hitler.
Op 11 augustus 1941 vaardigde hij zijn achtste verordening uit.
Deze hield onder meer een aantal essentiële maatregelen in betreffende het provinciale en lokale bestuur.
Zo werden de werkzaamheden van provinciale staten en gemeenteraden stop gezet.
Verkiezingen mochten niet meer gehouden worden.
De burgemeester van Maastricht moest de taken van de gemeenteraad en van de wethouders overnemen.
De zittende burgemeester van Maastricht, Jhr. mr. Willem Michiels van Kessenich, nam na het bekend worden van deze maatregelen onmiddellijk ontslag.
Op 15 oktober 1941 werd hij opgevolgd door mr. Louis Ph. J. Peeters, een NSB-er die ze in Maastricht al gauw 'Lewieke' noemden.
Hij was afkomstig uit Weert, sinds 1931 advocaat in Eindhoven en bleef ruim een jaar burgemeester, waarna hij als lid van de Nederlandse Waffen-SS naar het Oostfront ging.
'Lewieke' werd in 1946, na een eis van negentien jaar, veroordeeld tot acht jaar gevangenis, maar kwam in september 1950 al op vrije voeten.
De vier zittende wethouders hadden na de achtste verordening geen politieke functie meer, maar wensten dat niet te accepteren.
Daarom werden zij ontslagen en opgevolgd door twee NSB-wethouders.
Kelders en kazematten.
Al in november 1938 was er door de gemeente een brochure verspreid van de 'Luchtbeschermingsdienst der Gemeente Maastricht', de LBD.
Hoofd van deze dienst was generaal b.d. J.C.J. Bongers, oud-KNIL-militair.
Door deze brochure stelde de gemeente de burgers op de hoogte van preventieve maatregelen tegen luchtgevaar: "Luchtbescherming is op de eerste plaats zelfbescherming".
Het ging om het nemen van beschermingsmaatregelen tegen brand, lichtuitstraling en het binnendringen van strijdgassen.
De brochure benadrukte ook het inrichten van een schuilgelegenheid, met name de kelder.
Het stadsbestuur liet echter ook openbare schuilkelders aanleggen op diverse plaatsen in de stad.
Bijvoorbeeld in Wyck aan de Heerderweg, op het Stationsplein en aan de Wilhelminasingel.
In het centrum kwamen schuilplaatsen achter het Vleeshuis, aan de Grote Gracht, op de Markt.
Toen de oorlog eenmaal was uitgebroken kon de bevolking van de stad dankbaar gebruik maken van deze voorzieningen.
Tijdens de bezettingsjaren werden ook de ondergrondse vestingwerken, de Kazematten, en, vanaf 1943, de Sint-Pietersberg gebruikt om bij luchtalarm in te schuilen.
In de Sint-Pieter trof men zelfs voorzieningen om er veertig duizend burgers langere tijd in te kunnen onderbrengen.
Dat is echter nooit nodig gebleken.
Alarm.
De LBD had als eerste taak de bevolking te alarmeren zodra vijandelijke vliegtuigen Maastricht naderen'.
Dit gebeurde door 'het loeien van sirenes', zoals ook tegenwoordig nog iedere eerste maandag van de maand nog te horen is.
Om deze reden kreeg generaal Bongers al snel de bijnaam 'Simon van Sirene'.
Voor het opsporen van naderende vliegtuigen beschikte de LBD over waarnemeningsposten, onder meer op het Fort Sint-Pieter, in het Dinghuis en in de toren van het station.
Daarnaast had de LBD een hulporganisatie van vrijwilligers op touw gezet.
Zij verrichtten veel en goed werk tijdens en na de bombardementen.
Op zaterdag en zondag, 11 en 12 mei 1940 werd Maastricht voor het eerst door Britse vliegtuigen gebombardeerd.
Het was de bedoeling de schipbruggen te vernietigen die de Duitsers inmiddels hadden aangelegd.
Die bruggen werden helaas niet getroffen, maar wel werden huizen in de Rechtstraat, aan de Grote Gracht, de Grote Staat en het Onze Lieve Vrouweplein geteisterd door treffers.
Ook het gebouw van de Limburger Koerier, zoals de Maastrichtse krant toen heette, kreeg enkele bominslagen.
In totaal vonden dertien Maastrichtse burgers hierbij de dood.
Er was een honderdtal gewonden, van wie de meeste licht.
Een trieste balans.
In de loop der oorlogsjaren zouden de sirenes nog vele malen klinken.
Een geallieerde bommenwerper, die op 8 juli 1941 door de Duitse luchtafweer werd neergehaald, kwam terecht op een huis aan de Wilhelminasingel, kort bij de hoek met de Bourgognestraat.
Enkele minuten na de val ontploften twee bommen uit de lading van het vliegtuig.
De zes bemanningsleden hadden hun brandende toestel verlaten, maar zich niet kunnen redden.
Hun parachutes waren niet opengegaan omdat ze op te geringe hoogte hadden moeten springen.
Hun lijken werden op zolders in de omgeving gevonden.
Eén man viel midden op het Stationsplein te pletter.
Een volgend bombardement vond plaats in de avond van 27 november 1941 rond negen uur.
In het 'Blauw Dörrep' (omgeving Tongerseweg - Elisabeth Strouvenlaan) viel een grote Engelse torpedo-bom, een zogeheten Blockbuster, die een heel huizenblok vernietigde tussen de Mr. Ulrichweg, de Gildeweg, de Proostdijweg en de Sint-Servatiusweg.
De trieste balans was: 25 doden, circa 120 gewonden en ruim 140 vernielde of beschadigde woningen.
Op zondag 26 juli 1942, tussen acht en negen uur 's morgens, werden enkele huizen in de Sporenstraat, Achter het Vleeshuis, de Platielstraat en het Amorsplein getroffen.
Ook op de pastorie van de Onze Lieve Vrouwekerk - op de hoek van de Havenstraat en de Plankstraat - viel een bom.
Weer waren de gevolgen ernstig: elf doden, drie zwaar gewonden en een tiental lichtgewonden.
Als door een wonder.
Maar er was ook beter nieuws.
In de avond van 5 oktober 1942 ontsnapte de binnenstad aan een grote ramp.
Meer dan tachtig brand- en fosforbommen werden daar afgeworpen.
Als door een wonder ontbrandden de meeste daarvan echter niet.
Was dat wel gebeurd dan waren de gevolgen voor de Maastrichtse binnenstad niet te overzien geweest.
Nu konden de geschrokken Maastrichtse burgers de dagen die op het bombardement volgden, volstaan naar de nog gave bommen te zoeken en deze bij het hoofdkwartier van de luchtbeschermingsdienst in het Dinghuis af te geven.
Zwarte vrijdag.
Het zwaarste bombardement in de oorlogsgeschiedenis van Maastricht vond plaats op vrijdag 18 augustus 1944.
Dat was nog geen drie weken voor de bevrijding.
Die dag zou de geschiedenis ingaan als Zwarte Vrijdag.
Het was een warme, zonnige dag.
Om drie minuten over zes in de vooravond verschenen ineens twaalf Amerikaanse bommenwerpers boven de stad.
Het waren zogenoemde 'Vliegende Forten' van het type B 17.
Nog voordat het luchtalarm gegeven kon worden, lieten ze twee ladingen bommen vallen.
Hun doelwit was de spoorbrug.
De geallieerden wilden zo de verbinding naar Aken afsnijden voor de Duitse troepen, die vanuit België op de vlucht waren.
Helaas werd de spoorbrug nauwelijks getroffen en bleef ze intact.
De meeste bommen vielen op twee dichtbevolkte woonbuurten: het 'Roed Dörrep' op de Wycker Maasoever en het Krejje Dörrep', het Quartier Amélie, op de Maastrichter oever.
Deze laatste wijk zou nooit meer worden herbouwd.
De gevolgen waren verschrikkelijk: 92 Maastrichtse burgers en 17 Duitse soldaten werden gedood.
Er waren meer dan honderd gewonden, van wie velen zwaar.
325 huizen werden getroffen waarvan er 29 totaal vernield en 26 onherstelbaar beschadigd werden.
De overige 270 getroffen panden waren min of meer te herstellen, al zou dat door gebrek aan bouwmaterialen tot geruime tijd na de bevrijding duren.
1550 mensen waren in een keer dakloos geworden.
Twee volle dagen was men bezig de lijken onder het puin vandaan te halen.
De lichamen werden in de Dominicanenkerk opgebaard.
De begrafenis van deze slachtoffers was indrukwekkend.
Een ooggetuige noteerde: "Op dinsdag 22 augustus werden de slachtoffers begraven.
In de Sint-Servaaskerk werd een plechtige Hoogmis opgedragen door Mgr. Lemmens, bisschop van Roermond.
Voor de protestantse slachtoffers werd tegelijkertijd een rouwdienst in de Sint-Janskerk gehouden.
Tijdens deze diensten stonden de lijkkisten, op karren gestapeld, op het Vrijthof.
Na afloop werden ze in een stoet naar het kerkhof aan de Tongerseweg overgebracht.
Alle kisten waren met bloemen bedekt.
Duizenden mensen zaten reeds uren langs de weg te wachten.
Vooral bij het zien van de kleine kistjes konden velen hun tranen niet bedwingen."
Daden van verzet.
Al vanaf de eerste dagen dat de Duitse troepen Maastricht bezet hielden bleek dat de stedelingen niet zouden rusten eer de indringers weer verdreven waren.
Op 11 mei 1940 werd een groep Belgische krijgsgevangenen over de Wilhelminasingel naar het station afgevoerd.
Thijs Lokerman, een Maastrichtse machinist en gemeenteraadslid voor de SDAP, leidde door een gefingeerde vechtpartij met een vriend de aandacht van enkele bewakers af, waardoor een aantal krijgsgevangenen kon ontsnappen.
Wellicht was dit de eerste daad van verzet in Maastricht.
Het optreden van Lokerman was in elk geval typerend voor het begin van het verzet: op kleine schaal en individueel.
In het eerste oorlogsjaar bestond het illegale werk vooral uit het opvangen en over de grens naar België smokkelen van krijgsgevangenen die uit Duitse kampen waren ontsnapt.
Veelal waren dat Belgen en Fransen.
In de latere jaren werden dat vooral Engelsen en Amerikanen, meestal bemanningsleden van neergeschoten vliegtuigen.
Zo ontstonden de ontsnappingslijnen of etappediensten die al spoedig pilotenlijnen werden genoemd.
In 1941 bestonden er in Maastricht al twee kernen van mensen die in groepen samenwerkten: de RAF-groep en de groep-S.
De RAF-groep stond onder leiding van Pierre J.M. Dresen.
De groep verzamelde wapens en springstoffen voor het plegen van sabotage en verspreidde een illegaal blaadje, 'Oranje Post'.
Eind 1941 werd de groep opgerold.
Dresen werd op 2 december 1941 gearresteerd en overleed een jaar later in het concentratiekamp Neuengamme.
De groep-S, zo genoemd naar haar leider J. Smits, werd begin 1942 opgerold.
Nachtwacht onder mergel.
Einde 1941 koos de Rijksgebouwendienst de St Pietersberg uit als plaats voor het veilig onderbrengen van een aantal kunstwerken uit verschillende Nederlandse musea.
Begin 1942 werd 35 meter onder de grond 1340 kubieke meter mergel weggehaald om een bomvrije schuilkelder aan te leggen.
Men maakte betonnen wanden van 50 cm dik en een plafond van een meter.
Boven het plafond bevonden zich een laag mergel van 33 meter en een laag aarde van 2 meter.
Ook was er een primitieve airconditioning.
Op 24 maart 1942 kwamen de eerste kunstwerken aan verpakt in grote kisten die in gesloten vrachtauto's waren geplaatst.
Deze auto's werden per trein vervoerd.
Na het laatste transport in april waren er ruim 800 werken van beroemde Nederlandse en buitenlandse kunstenaars opgeborgen.
Daarbij was ook de Nachtwacht van Rembrandt.
Ook Maastrichtse kostbaarheden vonden er een veilig onderkomen, zoals de waardevolle gobelins uit het stadhuis.
De kunstschatten zijn er tot 25 juni 1945 gebleven.
Toen vertrokken de eerste transporten - deze keer per schip - vanaf Slavante over Antwerpen naar Rotterdam en Amsterdam.
Gedurende de oorlog hadden de Maastrichtenaren de kunstschatten niet kunnen bezichtigen.
Zij kregen daartoe echter de gelegenheid tijdens een speciale tentoonstelling van 11 augustus tot 1 september 1945.
Opmerking