De tijd is niet statisch en dat geldt ook voor de geschiedschrijving
De hierboven door de heer Simons aangehaalde uitgave: H.H.E. Wouters, Stad aan heerbaan en rivier verscheen in 1977 en is een globaal overzicht van de ontwikkelingsgeschiedenis van het Stokstraatkwartier, geen alomvattende stadsgeschiedenis. De oorspronkelijke versie verscheen vijf jaar eerder als inleidend hoofdstuk bij het onderzoeksrapport Stokstraatgebied Maastricht, een renovatieproces in historisch perspectief (Maasticht 1973, 535 blz., meer speciaal 9-98 ). Dr. Wouters beschikte niet over het nieuwe materiaal van zijn medeauteurs en dat was ook niet belangrijk. Zijn opdracht was een historisch kader te schetsen waarbinnen de bijdragen van J.H.F. Bloemers (archeologie), R. Meischke (bouwgeschiedenis) en J.J.J. van de Venne (renovatieplan) tot hun recht zouden komen.
De heer Simons meent dat de door hem uit Heerbaan overgenomen gegevens wijzen op de aanwezigheid van smeden (omstreeks 1775) in de binnenstad. Dat is mogelijk, maar dat biedt geen verklaring voor de naamgeving van de Helpoort/-straat.
Laten we nog eens kijken naar het uitgangspunt van deze discussie
PIER meende op basis van wat hij op de website van de heer Simons vond, dat de naamgeving van de Helpoort c.q. de Helstraat teruggaat op een huis aldaar dat mogelijk een smidse herbergde.
Ik blijf erbij dat de werkplaatsen van smeden in de middeleeuwen en de zestiende eeuw niet binnen de eerste stadsmuur werden getolereerd. In de zeventiende eeuw (1600-1700) blijkt in de stad, onder meer in de Smedenstraat, de verstening door te zetten, d.w.z. dat nieuwe huizen geheel van steen worden gebouwd, dus geen muren in houtskeletbouw meer (al dan niet opgevuld met vakwerkbouw van takken met leem-muren, c.q. met stenen). Ook de eerder verplichte stenen voorgevel is niet meer genoeg. Het kan zijn dat dergelijke volledig stenen huizen toen ook gebouwd werden in de Helstraat, maar betekent dat dat er smeden hun vak uitoefenden?
Smeden in de binnenstad na ca. 1600-1650?
Het is mogelijk dat vanwege de verstening nieuwe stedelijke voorschriften in de loop van de zeventiende eeuw of achttiende eeuw de vestiging van brandgevaarlijke beroepen in de binnenstad mogelijk hebben gemaakt, maar dat zou dan nagezien moeten worden in de Coutumes, Recessen of eventueel de Raadsverdragen.
De aanwezigheid omstreeks 1775, dus eind achttiende eeuw, van huizen met een mogelijk aan een smidse refererende gevelstenen in de Smedenstraat (W.A. Bachiene, Beschrijving van de Vereenigde Nederlanden, Utrecht 1773-1779), wijst er slechts op dat daar mogelijk smeden woonden. Verder kan men zich afvragen of, indien een hoefsmid na 1600-1650 een huis bouwde of bewoonde in de Smeden- of de latere Helstraat en dat trots voorzag van een ter zake doende gevelsteen, hij zijn bedrijf aan huis had, of toch in het gebied buiten de eerste stadsmuur.
Naamgeving huizen
Een gevelsteen is slechts een vingerwijzing, geen doorslaggevend 'bewijs'. Verwijst een scheepje categorisch naar een visser, Sint Nicolaas naar een heilige familie of een bepaalde familienaam (Claassen?), de Vier Heemskinderen naar een letterkundige? En hoe moet het dan met hun nageslacht c.q. de volgende bewoners van zo'n pand?
In het algemeen gesproken schijft de toenmalige directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg in 1973:
'Bij het onderzoek naar de relatie tussen de mensen en hun huizen [zijn er omstandigheden] die duidelijk maken, dat we nooit tot een nauwe band tussen een en ander kunnen besluiten.' (R. Meischke, 'De bouwgeschiedenis van een stadswijk', in: Stokstraatgebied Maasticht, 125-251, citaat: 199).
'Smid'
Ook de omschrijving 'smid' leidt tot vragen. Bekend is dat er omstreeks 1600 tal van zilversmeden in de binnenstad woonden, maar dat is een heel ander beroep dan dat van hoefsmid of ijzersmid.
Vragen te over en ik zou allen - ook de enthousiaste en gewaardeerde liefhebbers op deze site - willen vragen: verval niet in anachronismen of generalisaties. Wat ons nu heel normaal lijkt, koken in de keuken bijvoorbeeld, betekende vroeger voor velen een open stookplaats buitenshuis (eventueel een bakhuis), vaak te delen met anderen en buitengewoon oncomfortabel in nare seizoenen. Een warme maaltijd op tafel zetten komt zo in een heel ander perspectief te staan. Mutatis mutandis: wat in de achttiende eeuw wel kon, kon drie eeuwen eerder vaak niet. Dus alstublieft geen sweeping statements zonder bewijsvoering.
Over de ins and outs van historisch onderzoek valt nog veel te zeggen, maar het vraagt te veel tijd om er hier op in te gaan. Wel wil ik nog op iets wijzen dat mij van belang lijkt voor de gebruikers van deze site, namelijk dat niet alleen de tijd, maar ook de geschiedschrijving niet stil staat. Wouters' Heerbaan was op specialistische details al achterhaald op het moment dat het werd gepubliceerd. Zoals gezegd, was dat voor het doel van zijn artikel niet van belang. Maar iemand die meer wil weten van het Stokstraatgebied doet er goed aan het onderzoeksrapport dat aan de renovering ten grondslag lag, te raadplegen. Feiten blijven, indien deugdelijk van een herkomstbepaling voorzien, altijd waardevol. De interpretatie daarvan moet steeds opnieuw op zijn meriten worden bezien. Dat daarbij later gevonden gegevens van groot belang kunnen zijn, zal duidelijk zijn.
De hierboven door de heer Simons aangehaalde uitgave: H.H.E. Wouters, Stad aan heerbaan en rivier verscheen in 1977 en is een globaal overzicht van de ontwikkelingsgeschiedenis van het Stokstraatkwartier, geen alomvattende stadsgeschiedenis. De oorspronkelijke versie verscheen vijf jaar eerder als inleidend hoofdstuk bij het onderzoeksrapport Stokstraatgebied Maastricht, een renovatieproces in historisch perspectief (Maasticht 1973, 535 blz., meer speciaal 9-98 ). Dr. Wouters beschikte niet over het nieuwe materiaal van zijn medeauteurs en dat was ook niet belangrijk. Zijn opdracht was een historisch kader te schetsen waarbinnen de bijdragen van J.H.F. Bloemers (archeologie), R. Meischke (bouwgeschiedenis) en J.J.J. van de Venne (renovatieplan) tot hun recht zouden komen.
De heer Simons meent dat de door hem uit Heerbaan overgenomen gegevens wijzen op de aanwezigheid van smeden (omstreeks 1775) in de binnenstad. Dat is mogelijk, maar dat biedt geen verklaring voor de naamgeving van de Helpoort/-straat.
Laten we nog eens kijken naar het uitgangspunt van deze discussie
PIER meende op basis van wat hij op de website van de heer Simons vond, dat de naamgeving van de Helpoort c.q. de Helstraat teruggaat op een huis aldaar dat mogelijk een smidse herbergde.
Ik blijf erbij dat de werkplaatsen van smeden in de middeleeuwen en de zestiende eeuw niet binnen de eerste stadsmuur werden getolereerd. In de zeventiende eeuw (1600-1700) blijkt in de stad, onder meer in de Smedenstraat, de verstening door te zetten, d.w.z. dat nieuwe huizen geheel van steen worden gebouwd, dus geen muren in houtskeletbouw meer (al dan niet opgevuld met vakwerkbouw van takken met leem-muren, c.q. met stenen). Ook de eerder verplichte stenen voorgevel is niet meer genoeg. Het kan zijn dat dergelijke volledig stenen huizen toen ook gebouwd werden in de Helstraat, maar betekent dat dat er smeden hun vak uitoefenden?
Smeden in de binnenstad na ca. 1600-1650?
Het is mogelijk dat vanwege de verstening nieuwe stedelijke voorschriften in de loop van de zeventiende eeuw of achttiende eeuw de vestiging van brandgevaarlijke beroepen in de binnenstad mogelijk hebben gemaakt, maar dat zou dan nagezien moeten worden in de Coutumes, Recessen of eventueel de Raadsverdragen.
De aanwezigheid omstreeks 1775, dus eind achttiende eeuw, van huizen met een mogelijk aan een smidse refererende gevelstenen in de Smedenstraat (W.A. Bachiene, Beschrijving van de Vereenigde Nederlanden, Utrecht 1773-1779), wijst er slechts op dat daar mogelijk smeden woonden. Verder kan men zich afvragen of, indien een hoefsmid na 1600-1650 een huis bouwde of bewoonde in de Smeden- of de latere Helstraat en dat trots voorzag van een ter zake doende gevelsteen, hij zijn bedrijf aan huis had, of toch in het gebied buiten de eerste stadsmuur.
Naamgeving huizen
Een gevelsteen is slechts een vingerwijzing, geen doorslaggevend 'bewijs'. Verwijst een scheepje categorisch naar een visser, Sint Nicolaas naar een heilige familie of een bepaalde familienaam (Claassen?), de Vier Heemskinderen naar een letterkundige? En hoe moet het dan met hun nageslacht c.q. de volgende bewoners van zo'n pand?
In het algemeen gesproken schijft de toenmalige directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg in 1973:
'Bij het onderzoek naar de relatie tussen de mensen en hun huizen [zijn er omstandigheden] die duidelijk maken, dat we nooit tot een nauwe band tussen een en ander kunnen besluiten.' (R. Meischke, 'De bouwgeschiedenis van een stadswijk', in: Stokstraatgebied Maasticht, 125-251, citaat: 199).
'Smid'
Ook de omschrijving 'smid' leidt tot vragen. Bekend is dat er omstreeks 1600 tal van zilversmeden in de binnenstad woonden, maar dat is een heel ander beroep dan dat van hoefsmid of ijzersmid.
Vragen te over en ik zou allen - ook de enthousiaste en gewaardeerde liefhebbers op deze site - willen vragen: verval niet in anachronismen of generalisaties. Wat ons nu heel normaal lijkt, koken in de keuken bijvoorbeeld, betekende vroeger voor velen een open stookplaats buitenshuis (eventueel een bakhuis), vaak te delen met anderen en buitengewoon oncomfortabel in nare seizoenen. Een warme maaltijd op tafel zetten komt zo in een heel ander perspectief te staan. Mutatis mutandis: wat in de achttiende eeuw wel kon, kon drie eeuwen eerder vaak niet. Dus alstublieft geen sweeping statements zonder bewijsvoering.
Over de ins and outs van historisch onderzoek valt nog veel te zeggen, maar het vraagt te veel tijd om er hier op in te gaan. Wel wil ik nog op iets wijzen dat mij van belang lijkt voor de gebruikers van deze site, namelijk dat niet alleen de tijd, maar ook de geschiedschrijving niet stil staat. Wouters' Heerbaan was op specialistische details al achterhaald op het moment dat het werd gepubliceerd. Zoals gezegd, was dat voor het doel van zijn artikel niet van belang. Maar iemand die meer wil weten van het Stokstraatgebied doet er goed aan het onderzoeksrapport dat aan de renovering ten grondslag lag, te raadplegen. Feiten blijven, indien deugdelijk van een herkomstbepaling voorzien, altijd waardevol. De interpretatie daarvan moet steeds opnieuw op zijn meriten worden bezien. Dat daarbij later gevonden gegevens van groot belang kunnen zijn, zal duidelijk zijn.
Opmerking