Abbé Santol was een Franse pater. Hij werd in 1870 tot priester gewijd. In Frankrijk stichtte hij diverse jongenskostscholen waarin hij in hoofdzaak wezen opving. De jongens werden later doorgestuurd naar de diverse glasfabrieken en de meisjes naar de textielfabrieken in Frankrijk. Het ging in totaal om ongeveer 14.000 kinderen. Santol had in Frankrijk de bijnaam “dealer van menselijk vlees”.
In Frankrijk voerde hij diverse rechtszaken over smaad en valsheid in geschrifte. Hij werd namelijk beschuldig dat hij identiteitsbewijzen van de kinderen vervalste om ze snel aan het werk te krijgen. Na de Eerste Wereldoorlog groeide het aantal oorlogswezen tot 50.000, die Santol onderbracht in een van zijn kostscholen.[1]
Een noodlottig ongeval begin februari 1923 nabij de Poort St. Martin in Parijs, kostte de 70 jarige Abbé Santol het leven. Hij overleed aan zijn ernstige verwondingen in een van de Parijse gasthuizen.
Op donderdag 8 maart 1907 meldde zich aan de fabriekspoort een journalist van het Dagblad voor de arbeiderspartij ‘Het Volk’ en vroeg of hij ‘den heer Pierre Regout’ mocht spreken. Na korte tijd verscheen een ‘lange kerel met een blonden knevel’ zich bij de journalist en zei dat hij Pierre Regout was, directeur van de N.V. “De Sphinx”. De journalist wilde met Regout spreken over het jongenskosthuis waar de glasblazersjongens verbleven. Hij wilde dit weten omdat Baart (Serve Baart) in een in Amsterdam gehouden congres over een wettelijke 10 urige werkdag vertelde, dat de tunnel was gemaakt om de kinderen van de “kindergevangenis van Regout” naar de fabriek te brengen om daar te werken. Petrus Regout nam zich alle tijd om de vragen van de journalist te beantwoorden.
Regout bracht daarop de journalist naar het jongenskosthuis via de tunnel onder de Boschstraat naar de huidige Timmerfabriek. Onderweg vertelde Regout dat de tunnel gebouwd was om de oude Fabriek met de nieuwe te verbinden. Door de firma Stoelemeijer uit Breda werd deze tunnel gemaakt om het gefabriceerde glaswerk van de glasblazerij naar de nieuwe fabriek te brengen. De tunnel was niet gebouwd voor de jongens van de kostschool, zoals de journalist opmerkte? Regout vertelde: ‘Geen denken aan. Het is een bouwwerk van F 12.000, welke som voor het door u genoemde speciale doel niet zal worden uitgegeven.’
Nadat zij door de tunnel naar de huidige Timmerfabriek waren gelopen kwamen zij uiteindelijk op het open terrein achter de jongenskostschool uit. Het jongenskosthuis bleek in de voormalige stallen van de Maastrichtsche Omnibusmaatschappij te zijn gevestigd. In de zomer konden zij hier buiten spelen, Er waren kegel en kolfbanen, maar het terrein was voorzien van een schutting, waardoor het onmogelijk was om weg te lopen. Hierna liepen zij weer naar binnen en kwamen uiteindelijk uit op de zolderverdieping van het kosthuis. In het rechthoekige vertrek waren langs de rechte muren zinken bakken gemaakt met geëmailleerde zeepbakjes. In het midden van het vertrek stonden houten rekken voorzien van nummers waar de jongens hun handdoek hadden opgehangen.
Een verdieping lager was de slaapzaal voorzien van hoge ramen. De hoogte van de ramen maakte het onmogelijk om naar buiten te kijken. De eenpersoonsbedden stonden dicht op elkaar de matrassen en het beddengoed zag er goed uit. Volgens Regout ‘gaat alles hier militairement’. Boven de eetzaal was nog een ruimte om de tijd te verdrijven met gezelschapsspelletjes. Ook werd hier ook lager onderwijs gegeven. Hiervoor kwamen dan wel die jongens in aanmerking die al enkele jaren hier werkten en niet wegliepen.
Tijdens de schafttijd gingen de journalist en Regout weer naar het kosthuis. Daar trof de journalist 118 jongens aan die na het gebed stampot met een karbonade, stapels bruin brood en een glas bier kregen. Ook zag hij daar de buigende ‘alleronderdanigst’ Abbé Santol staan.
De journalist kwam afsluitend tot de conclusie: ‘de jongens hebben het stoffelijk goed maar de vrijheidsbeneming is en blijft een feit.’
[1] Bron: http://ca.wikipedia.org/wiki/Joseph_Santol
Bron: Het Volk, dagblad voor de arbeiderspartij van 10 maart 1907
In Frankrijk voerde hij diverse rechtszaken over smaad en valsheid in geschrifte. Hij werd namelijk beschuldig dat hij identiteitsbewijzen van de kinderen vervalste om ze snel aan het werk te krijgen. Na de Eerste Wereldoorlog groeide het aantal oorlogswezen tot 50.000, die Santol onderbracht in een van zijn kostscholen.[1]
Een noodlottig ongeval begin februari 1923 nabij de Poort St. Martin in Parijs, kostte de 70 jarige Abbé Santol het leven. Hij overleed aan zijn ernstige verwondingen in een van de Parijse gasthuizen.
Op donderdag 8 maart 1907 meldde zich aan de fabriekspoort een journalist van het Dagblad voor de arbeiderspartij ‘Het Volk’ en vroeg of hij ‘den heer Pierre Regout’ mocht spreken. Na korte tijd verscheen een ‘lange kerel met een blonden knevel’ zich bij de journalist en zei dat hij Pierre Regout was, directeur van de N.V. “De Sphinx”. De journalist wilde met Regout spreken over het jongenskosthuis waar de glasblazersjongens verbleven. Hij wilde dit weten omdat Baart (Serve Baart) in een in Amsterdam gehouden congres over een wettelijke 10 urige werkdag vertelde, dat de tunnel was gemaakt om de kinderen van de “kindergevangenis van Regout” naar de fabriek te brengen om daar te werken. Petrus Regout nam zich alle tijd om de vragen van de journalist te beantwoorden.
Regout bracht daarop de journalist naar het jongenskosthuis via de tunnel onder de Boschstraat naar de huidige Timmerfabriek. Onderweg vertelde Regout dat de tunnel gebouwd was om de oude Fabriek met de nieuwe te verbinden. Door de firma Stoelemeijer uit Breda werd deze tunnel gemaakt om het gefabriceerde glaswerk van de glasblazerij naar de nieuwe fabriek te brengen. De tunnel was niet gebouwd voor de jongens van de kostschool, zoals de journalist opmerkte? Regout vertelde: ‘Geen denken aan. Het is een bouwwerk van F 12.000, welke som voor het door u genoemde speciale doel niet zal worden uitgegeven.’
Nadat zij door de tunnel naar de huidige Timmerfabriek waren gelopen kwamen zij uiteindelijk op het open terrein achter de jongenskostschool uit. Het jongenskosthuis bleek in de voormalige stallen van de Maastrichtsche Omnibusmaatschappij te zijn gevestigd. In de zomer konden zij hier buiten spelen, Er waren kegel en kolfbanen, maar het terrein was voorzien van een schutting, waardoor het onmogelijk was om weg te lopen. Hierna liepen zij weer naar binnen en kwamen uiteindelijk uit op de zolderverdieping van het kosthuis. In het rechthoekige vertrek waren langs de rechte muren zinken bakken gemaakt met geëmailleerde zeepbakjes. In het midden van het vertrek stonden houten rekken voorzien van nummers waar de jongens hun handdoek hadden opgehangen.
Een verdieping lager was de slaapzaal voorzien van hoge ramen. De hoogte van de ramen maakte het onmogelijk om naar buiten te kijken. De eenpersoonsbedden stonden dicht op elkaar de matrassen en het beddengoed zag er goed uit. Volgens Regout ‘gaat alles hier militairement’. Boven de eetzaal was nog een ruimte om de tijd te verdrijven met gezelschapsspelletjes. Ook werd hier ook lager onderwijs gegeven. Hiervoor kwamen dan wel die jongens in aanmerking die al enkele jaren hier werkten en niet wegliepen.
Tijdens de schafttijd gingen de journalist en Regout weer naar het kosthuis. Daar trof de journalist 118 jongens aan die na het gebed stampot met een karbonade, stapels bruin brood en een glas bier kregen. Ook zag hij daar de buigende ‘alleronderdanigst’ Abbé Santol staan.
De journalist kwam afsluitend tot de conclusie: ‘de jongens hebben het stoffelijk goed maar de vrijheidsbeneming is en blijft een feit.’
[1] Bron: http://ca.wikipedia.org/wiki/Joseph_Santol
Bron: Het Volk, dagblad voor de arbeiderspartij van 10 maart 1907
Opmerking