Aankondiging

Sluiten
No announcement yet.

Het lot, woon- werk- en/of leefomstandigheden?

Sluiten
X
 
  • Filter
  • Tijd
  • Tonen
Clear All
nieuwe berichten

  • Het lot, woon- werk- en/of leefomstandigheden?

    Tijdens het invoeren van genealogische gegevens kom je soms opvallende dingen tegen:

    Cornelis NIJPELS was dagloner en aardewerker van beroep en huwde Maria Anna Margaretha COUMANS, sigarenmaakster van beroep bij hun huwelijk en later zonder beroep. Het echtpaar kreeg 12 kinderen. Geen enkel kind werd ouder dan 2 jaar.

    Cornelis werd geboren op 25 juni 1877 te Maastricht. Hij huwde Maria Anna Margaretha COUMANS (de dochter van Joannes Nepomucemus COUMANS en Maria Elisabeth WATTELAR) 31 oktober 1900 te Maastricht. De vader van Cornelis, Coenraad NIJPELS was glasblazer en aardewerker van beroep. Hij wordt 79 jaar oud. Deze huwde met Agnes van GELEEN. De gemiddelde leeftijd van de kinderen uit dit huwelijk (in 1876) is 29 jaar.

    Kinderen:
    i. Coenraard NIJPELS werd geboren op 24 januari 1901 Grachtstraat 20 te Maastricht. Overlijden niet bekend.

    ii. Joannes Nepomucenus NIJPELS werd geboren op 14 februari 1902 te Maastricht. Joannes overleed 12 augustus 1902 te Maastricht.

    iii. Maria NIJPELS werd geboren in april 1905 te Maastricht. Maria overleed 19 augustus 1905 te Maastricht.

    iv. Hubertina Josephina NIJPELS werd geboren in augustus 1906 te Maastricht. Hubertina overleed 8 november 1906 te Maastricht.

    v. Petrus Rutgerus NIJPELS werd geboren in 1908 te Maastricht. Petrus overleed 2 oktober 1909 te Maastricht.

    vi. Maria Lambertina NIJPELS werd geboren in februari 1910 te Maastricht. Maria overleed 13 juli 1910 te Maastricht.

    vii. Anna Maria Elisabeth NIJPELS werd geboren in mei 1911 te Maastricht. Anna overleed 16 juli 1911 te Maastricht.

    viii. Nn NIJPELS werd geboren op 5 april 1912 te Maastricht. Nn overleed 5 april 1912 te Maastricht.

    ix. Margaretha NIJPELS werd geboren in januari 1916 te Maastricht. Margaretha overleed 15 september 1916 te Maastricht.

    x. Nn NIJPELS werd geboren op 12 mei 1917 te Maastricht. Nn overleed 12 mei 1917 te Maastricht.

    xi. Elisabeth NIJPELS werd geboren op 22 juni 1918 te Maastricht. Elisabeth overleed 26 juni 1918 te Maastricht.

    xii. Jan Andreas Lodewijk NIJPELS werd geboren in 1908 te Maastricht. Jan overleed 19 april 1909 te Maastricht.

    Cornelis overleed 17 oktober 1922, 45 jaar oud te Maastricht, Hoogfrankrijk 44. Maria overleed 19 maart 1920, 48 jaar oud te Maastricht.

    Ik zal wanneer er wat tijd over is de andere geboorte/sterfte adressen opzoeken.

  • #2
    Oorspronkelijk geplaatst door Breur Bekijk bericht
    Tijdens het invoeren van genealogische gegevens kom je soms opvallende dingen tegen:
    Deze huwde met Agnes van GELEEN
    nog niet 100% zeker
    Bestanden bijvoegen
    ik ben verguisd

    Opmerking


    • #3
      Parlementslid Goeman Borgesius vroeg aan Dr. L.H.P. Schols:
      "De kindersterfte is zoals gij weet, te Maastricht buitengewoon groot. Aan welke oorzaken schrijft u dit toe?"

      Dr. Schols antwoordde kort samengevat:
      A. De voeding, de kinderen kregen meestal niet het natuurlijke voedsel, maar pap.
      B. De kinderen werden onder de hoede van een andere vrouw gesteld, omdat de moeder moest werken om financieel rond te kunnen komen. Als de moeder het kind dan om 12 uur ophaalde kreeg het weer pap.
      Dit ritueel herhaalde zich tot dat het kind dood was.

      Bron: Een kwaad leven, deel 2, pag. 67 (arbeidsenquete van 1887), Uitgeverij Link 1981

      Vreemd klinkt het nu dat al tientallen jaren de kindersterfte bekend was bij artsen, geestelijkheid, fabrikanten en gemeente, maar dat het nog heel lang duurde voordat het probleem grotendeels werd opgelost.
      Kompleminte

      Toller

      Opmerking


      • #4
        Oorspronkelijk geplaatst door Breur Bekijk bericht
        xii. Jan Andreas Lodewijk NIJPELS werd geboren in 1908 te Maastricht. Jan overleed 19 april 1909 te Maastricht.
        Moet Jan niet naar voren in het rijtje, of is het jaartal mogelijk onjuist?

        Opmerking


        • #5
          Oorspronkelijk geplaatst door Ingrid M.H. Evers Bekijk bericht
          Moet Jan niet naar voren in het rijtje, of is het jaartal mogelijk onjuist?
          Alles wordt nog gecheckt Ingrid. Maar het archief is gesloten

          Opmerking


          • #6
            Oorspronkelijk geplaatst door Breur Bekijk bericht
            Maar het archief is gesloten
            Ach, Familysearch is altijd geopend.

            Opmerking


            • #7
              Oorzaken van sterfte van kinderen (en volwassenen), 1840-1920

              Oorspronkelijk geplaatst door Toller Bekijk bericht
              Vreemd klinkt het nu dat [in 1886-1887] al tientallen jaren de kindersterfte bekend was bij artsen, geestelijkheid, fabrikanten en gemeente, maar dat het nog heel lang duurde voordat het probleem grotendeels werd opgelost.
              Dat klinkt inderdaad vreemd, maar de enquête speelde wel 125 jaar geleden. Ik kan hier een heel verhaal schrijven over de gezondheidszorg in Nederland in die tijd, maar ik laat het bij een paar trefwoorden:

              1. in de politiek (de Eerste en Tweede Kamer):
              * liberalisme versus christelijke en katholieke partijen, bij alle partijen in meer of mindere mate nauwelijks of geen bereidheid tot ingrijpen door de rijksoverheid;het ons zo bekende 'poldermodel' zou nog een eeuw uitblijven, al zijn er omstreeks 1900 zowel vanuit de religieus als socialistisch getinte partijen aanzetten te zien naar een meer sociaal beleid;
              * mutatis mutandis gaat wat gold voor de landelijke politiek ook op voor de gemeentelijke overheden (niet alleen Maastricht), uitzonderingen daargelaten;
              Nota Bene: onze politiek gezien meer sociaal/maatschappelijke instelling dateert grotendeels van na de Tweede Wereldoorlog (mede door de invloed van linker zijde!);

              2. een pas sinds 1865 bestaande Wet op de Geneeskunde (Thorbecke) waarbij alle geneeskundige beroepen eenzelfde uniforme opleiding moesten krijgen voor de subcategorieën arts, apotheker en vroedvrouw; maar daar zat natuurlijk een overgangstijd in, naar ik meen tot 1880, voordat dat alles was gestroomlijnd;

              3. het ontstellende tekort vóór circa 1920 aan artsen in Limburg (en in mindere mate elders) buiten de steden;

              4. de onbekendheid met bacillen voordat natuurkundigen en artsen als Pasteur (ontdekking bacteriën, pasteuriseren van melk, hondsdolheid), Koch (cholerabacil, tuberculosebacil), Semmelweis (kraamvrouwenkoorts) en vele anderen stapje voor stapje hun ontdekkingen deden in de periode 1860-1920);

              5. het ook in Nederland in de periode 1860-1920 bekend raken van ziekten waarvan de ziekteverwekker te traceren was, dus die bacillen van bovengenoemde natuurkundigen etc.
              In de nieuwe geneeskunde ging men niet meer uit van de miasma-theorie zoals die al sinds de oude Grieken en Romeinen gebruikelijk was. Daarbij dacht men dat kleine deeltjes in de lucht de ziektekiemen overbrachten (dus in elk geval 's-nachts, maar liefst ook overdag alle ramen en deuren potdicht!).
              In de nieuwe geneeskunde zou men in de tweede helft van de negentiende, maar vooral in de twintigste eeuw eindelijk enig verweer krijgen tegen sommige ziekten door de uitvinding van een vaccin of medicijn;

              6. kinderziekten waartegen baby's nu na enkele maanden worden ingeënt, zorgden voor veel overlijdens vóór het eerste levensjaar of in de peutertijd;

              7. ziekenhuizen waren tot circa 1880/1890 overal in Nederland verpleeghuizen, dus geen instellingen waarin men streefde naar verbetering van een situatie, of zelfs genezing;

              8. vóór de uitvinding in Schotland in de jaren 1840 van de algehele narcose door onder meer chloroform was er geen mogelijkheid om bij kinderen of volwassenen grotere operaties te doen. Het was erg vervelend als men een uur in je staat te kerven zonder meer verdoving dan een ingenomen liter jenever en een houtje tussen je kiezen. Bovendien stierven patiënten vaak aan shock als het lichaam 'open' lag bij een operatie in het lichaam, in plaats van aan het lichaam. Alleen 'simpele' operaties waren mogelijk, zoals amputaties (door de huisarts op de keukentafel met als verlichting een kaarsje of olielamp, en graag de hoge hoed ophouden tegen de door het dak door druppende regen);

              9. vóór de uitvinding van Lister geen a-septische omstandigheden in de 'operatiekamer', dus vaak besmetting met allerlei ziektekiemen en dus een overlijden, vaak ook aan bloedvergiftiging;

              10. vóór de uitvinding van de autoclaaf geen sterilisatie van het instrumentarium en dus geen anti-septische behandeling in de operatiekamer;

              11. vóór de invoering van het algemeen ziekenfonds de niet-verplichte verzekeringskassen, waardoor velen niet verzekerd waren tegen ziekte;

              12. vóór de uitvinding van het antibioticum sulfanomide (prontosil) in 1932 geen verweer tegen streptococcen (gek genoeg in eerste instantie alleen gebruikt in de veehouderij);

              13. vóór de uitvinding van het antibioticum penicilline (na de Tweede Wereldoorlog via de Amerikanen in Nederland bekend geraakt) geen verweer tegen tal van infectieziekten.

              Enfin, zonder al die verworvenheden en ongetwijfeld nog een reeks andere waarmee ik niet bekend ben, was ziek worden in de negentiende en vroeg-twintigste eeuw een heikele zaak, die vaak verkeerd afliep. Wie een besmettelijke ziekte opliep zoals mazelen, roodvonk, difterie, pokken, cholera, tuberculose of de Spaanse griep, overleefde vóór de Tweede Wereldoorlog zelden of niet. Dat gold ook voor mensen met longontsteking, blindedarm, darmziekten, hart-, lever-, nier- en vaatziekten, stoflongen en ga zo maar door. De eerste maagoperatie in Nederland waarbij de patiënt bleef leven, had plaats in Maastricht in 1882. (In de volgende jaren vier nieuwe pogingen, met evenveel doden).

              Eigenlijk is het nauwelijks een halve eeuw (vijftig jaar!) geleden dat de medische wetenschap een antwoord heeft op veel aandoeningen waartegen vroeger geen kruid gewassen was.

              Oorspronkelijk geplaatst door Toller Bekijk bericht
              Parlementslid Goeman Borgesius vroeg aan dr. L.H.P. Schols: "De kindersterfte is zoals gij weet, te Maastricht buitengewoon groot. Aan welke oorzaken schrijft u dit toe?"
              Dr. Schols antwoordde kort samengevat:
              A. De voeding, de kinderen kregen meestal niet het natuurlijke voedsel, maar pap.
              B. De kinderen werden onder de hoede van een andere vrouw gesteld, omdat de moeder moest werken om financieel rond te kunnen komen. Als de moeder het kind dan om 12 uur ophaalde kreeg het weer pap.
              Dit ritueel herhaalde zich tot dat het kind dood was.
              Bron: Een kwaad leven, (arbeidsenquête van 1886/1887), deel 2, pag. 67, Uitgeverij Link 1981.
              De uitspraken van dr. Schols komen hier wat ongelukkig uit de verf, alsof de moeder eropuit geweest zou zijn het kind te doden . Maar inhoudelijk ging het inderdaad vaak zo. Een meisje dat vanaf haar twaalfde jaar naar de fabriek ging, kreeg niet de kans van haar moeder te leren koken. Die moeder was vaak op het platteland opgegroeid en wist wat je kon doen met aardappelen, bonen, kool en af en toe een stukje vlees. Koken zit niet in de genen, je moet het leren. Dat fabrieksmeisje trouwde en kreeg kinderen, bleef vaak werken op de fabriek en daar begon dan de ellende. De baby, peuter of kleuter werd overdag uitbesteed bij een houmoeder, maar het kind werd toch goeddeels door de moeder gevoed. Moedermelk geven betekent het kind aan de borst houden. In de fabriek kon dat niet, de melk droogde dus op en de baby werd gevoed met pap gemaakt van nog ongepasteuriseerde of ongesteriliseerde rauwe koemelk met havermout of boekweitmeel, of brood. En dat was nu precies wat een baby niet kan verdragen. Dus uiteindelijk stierf het wicht aan verstopping en verzwakking, bij gebrek aan poedermelkvoeding en potjes Olvarit.

              Was dat moedwil? Nee, natuurlijk niet, maar de moeder wist niet beter. In de negentiende eeuw deed iederéén maar wat en ook in de zogenaamde hogere kringen kwam kindersterfte voor. De internationaal bekende huisarts/chirurg/bacterioloog/verloskundige/directeur aan het ziekenhuis Calvariënberg, dr. Lambert van Kleef (1846-1928 ), verloor tussen 1875 en 1885 twee zoontjes. Een ervan werd doodgeboren, de ander stierf binnen enkele dagen. Alleen zijn eersteling, een dochtertje, werd volwassen.

              In de negentiende eeuw waren er lange tijd veel te weinig opgeleide vroedvrouwen; er waren geen kraamverpleegsters, geen kinderartsen of andere specialisten, geen poliklinieken, geen consultatiebureaus, geen Groene Kruis, Wit-Gele Kruis, Oranje Kruis of welk 'Kruis' dan ook, behalve (sinds 1870 in Maastricht) een 'slapend' Rode Kruis dat in die tijd uitsluitend op hulp aan zieke en gewonde soldaten van alle oorlogvoerenden was gericht en dus met kindervoeding niets te maken had.

              Tegenwoordig sturen vroedvrouw en huisarts jonge moeders naar het consultatiebureau, waar gedurende enkele jaren groei en bloei van de jonge spruit worden bijgehouden. Daarnaast hebben velen steun van ter zake kundige zussen, moeders, grootmoeders, reclamemakers, boeken, tijdschriften en het internet.

              Bedenk dus dat men in deze problematiek geen appelen met peren kan of mag vergelijken. Wat betreft leef-, woon- en werkomstandigheden is in West-Europa de wereld van 1885 een heel andere dan die van 2014-2015!

              Voor literatuur hierover zie onder meer: Ubachs/Evers, Historische Encyclopedie Maastricht, Zutphen 2005.

              Oorspronkelijk geplaatst door Breur Bekijk bericht
              Cornelis NIJPELS was dagloner en aardewerker van beroep en huwde Maria Anna Margaretha COUMANS, sigarenmaakster van beroep bij hun huwelijk en later zonder beroep. Het echtpaar kreeg 12 kinderen. Geen enkel kind werd ouder dan 2 jaar.
              Als we nu teruggaan naar posting nr. 1 en kijken naar de lijdensweg van het echtpaar Nijpels-Coumans, dan blijken al die kinderen te zijn gestorven tussen 1905 en 1918. Dat is twintig tot ruim dertig jaar na de zgn. arbeidsenquête van 1886-1887.

              De sterftecijfers voor jong geborenen lagen in het derde kwart van de negentiende en het eerste kwart van de twintigste eeuw voor Maastricht als volgt:
              In 1875 stierf 29% beneden het jaar.
              In 1880-1884 was dat 20,8%.
              In 1890 was dat al 32%.
              In 1900 was het 38%!
              In 1904-1908 lag het cijfer wat lager, namelijk 21,4% van elke honderd levend aangegevenen. Dat lagere cijfer telde waarschijnlijk de doodgeborenen niet mee.
              In 1909-1913 was het 19,2% (idem dito?).
              Het hoogtepunt kwam in de hete augustusmaand van 1911 toen in uitsluitend in díe ene maand niet minder dan de helft van de pas geboren kinderen overleed.

              De bovengenoemde sterftecijfers van zeer jonge kinderen betreffen overigens de hele stad Maastricht, niet alleen het oostelijk Boschstraatkwartier. Ongetwijfeld speelden naast onbehandelbare ziekten en verkeerde voeding ook de onhygiënische woonomstandigheden een rol. Let wel: voor de gehéle stad, ook voor de meer gegoeden. In later jaren begon de zuigelingensterfte te verminderen doordat tal van maatregelen effect begonnen te sorteren, zoals de aanleg van waterleiding en riolering, betere voorlichting via het consultatiebureau, betere leef- en werkomstandigheden in de fabrieken, enz.

              Zeer aanbevolen literatuur voor dit onderwerp:
              * Rudolf Philips, Gezondheidszorg in Limburg, groei en acceptatie van de gezondheidsvoorzieningen, 1850-1940, (Maaslandse Monografieën, 32), Assen 1980, pp. 52-69 (zuigelingen- en kindersterfte), 296-312 (zuigelingensterfte etc.).

              * J.H. Starmans, Verloskunde en kindersterfte in Limburg, Maastricht 1930.

              * C.P.F. Andreas, 'Pro Infantibus en Crêche Juliana, pioniers in de strijd tegen de kindersterfte', in: Ingrid M.H. Evers, Th.J. van Rensch, P.J.H. Ubachs, Bonne et Servante, uit de geschiedenis van de Maastrichtse vrouw, Maastricht 1986, 87-100.

              * Een kwaad leven, heruitgave van de 'Enquête betreffende werking en uitbreiding der wet van 19 september 1874 (Staatsblad nr. 130) [= het Kinderwetje van Van Houten], en naar den toestand van fabrieken en werkplaatsen' [kortweg: de Arbeidsenquête van 1887], 3 dln., Sneek 1887. Hierin het 'Eindverslag van de Commissie', dl. 3, pp. 1-90 [feitelijk 122-187] en de door de bezorger J. Giele bijgevoegde Toelichtingen.

              Oorspronkelijk geplaatst door Breur Bekijk bericht
              Coenraad Nijpels [* a. 1850?], glasblazer en aardewerker. Huwt 1876 Agnes van Geleen. De gemiddelde leeftijd van de kinderen uit dit huwelijk is 29 jaar.
              (...)
              Een daarvan is Cornelis Nijpels [*1877], dagloner en aardewerker; hij huwt Maria Anna Margaretha Coumans [*1900], sigarenmaakster, later zonder beroep. Twaalf kinderen, waarvan er geen enkel ouder werd dan twee jaar. Het gezin woonde op Hoog Frankrijk. [citaat aangepast, IMHE]
              at moeten we nu verder met de in posting nr. 1 genoemde twee families waarvan de eerste het kroost ruim volwassen kreeg en het tweede geen van de twaalf kinderen ouder zag worden dan twee jaar?

              1. Gebruik literatuur die relevant is voor de tijd waarom het gaat.
              2. Zoek de adressen op.
              3. Probeer achter de doodsoorzaak te komen. Ging het om doodgeborenen, om verkeerde voeding, slechte hygiëne, gebrek aan weerstand (een moeder die op slechte voeding bijna elk jaar een kind baart heeft weinig door te geven aan een boreling), om een besmettelijke ziekte of een inoperabel mankement (bv. rhesusfactor, spina bifida, maagreflux) of een melkallergie? (enz., enz.)

              Ik ben overigens bang dat er weinig over te vinden is. Pas aan het eind van de negentiende eeuw gaat men voorzichtig werken met statistiek.
              De jaarverslagen van de gemeente geven globale cijfers voor 'soorten ziekten'.
              In de patiëntenregisters van Ziekenhuis Calvariënberg (archief BA) is veel te vinden, maar voor bore- en zuigelingen heeft dit weinig zin.
              Dat geldt ook voor de archieven van de Algemene Begraafplaats. Het is waarschijnlijk dat dergelijke jonge kindjes in een naamloos grafje kwamen en mogelijk niet eens behoorlijk werden geregistreerd. Maar dat laatste kan ik niet met zekerheid zeggen.

              Overigens schijnt begin twintigste eeuw de situatie in Maastricht voor het algemene sterfte cijfer zoveel verbeterd te zijn dat Maastricht gunstig afstak bij vergelijkbare steden in de rest van het land.

              Literatuur:
              * Rudolf Philips, Gezondheidszorg in Limburg, groei en acceptatie van de gezondheidsvoorzieningen, 1850-1940, (Maaslandse Monografieën, 32), Assen 1980, passim.
              Last edited by Ingrid M.H.Evers; 6 juli 2014, 13:31. Reden: redactie en aanvulling tekst

              Opmerking


              • #8
                Oorspronkelijk geplaatst door hermanw Bekijk bericht
                Ach, Familysearch is altijd geopend.
                Herman klopt, maar de maatjes moeten ook op.

                Opmerking


                • #9
                  Kleine aanvulling en lichtpuntje. Coenraad NIJPELS, geboren op 24 januari 1901 te Maastricht huwde Juliette Gérardine Catherine MORDAN genaamd Dehan, geboren te Heure-Le-Romain (BE) 19 februari 1919 te Maastricht.

                  Opmerking


                  • #10
                    Oorspronkelijk geplaatst door Breur Bekijk bericht
                    Herman klopt, maar de maatjes moeten ook op.
                    Inderdaad, heel belangrijk!

                    Ik heb er zelf geen, dus ik heb de geboorte maar opgezocht: 27 november 1908

                    Opmerking


                    • #11
                      Het punt dat ik wilde maken is het feit dat tijdens de enquete van 1887 men wist van de onrustbarende kindersterfte in Maastricht. Een van de vele oorzaken was voeding.
                      De familie Nijpels kregen 15 jaar na deze enquete pas kinderen. En daar wringt de schoen dat de geestelijkheid, fabrikanten, artsen en overheid hier zo goed als niets aan deden, een enkeling daargelaten. Het is namelijk pas in 1913 dat men in uzze stad zich gaat bezighouden met zuigelingenzorg.
                      Kompleminte

                      Toller

                      Opmerking


                      • #12
                        Bronnen oorzaken sterfte.

                        In de akten Burgerlijke Stand worden meestal geen doodsoorzaken vermeld, uitgezonderd "levenloos geboren". Wel tref je vaker verbalen aan van gevonden drenkelingen en doodslag. In de begrafenisboeken worden soms doodsoorzaken vermeld. Allerlei vreselijke ziektes komen langs in de meest vreemde bewoordingen (vaak in het Latijn), zoals b.v. "vertrappeld door de paarden toen ze het bit aan de tanden wou vastzetten"; "verdronken in haar eigen vocht". Een enkele keer een zelfdoding. Dan blijft voor individuele gevallen als bron nog over de militaire stamboeken, krantenarchieven, familiearchieven, politiearchieven, bidprentjes, begraafplaatsen e.d.
                        De meesten sterven op papier zonder verhaal, zowel letterlijk als figuurlijk.

                        Opmerking


                        • #13
                          Geprivilegieerd ondanks eigen observatie.

                          De periode rond 1900 is volgens mij een zwarte periode uit de sociale geschiedenis van Maastricht. Het lezen van de bijbel, het bijwonen van de H. Mis - industriëlen en "betere standen" hadden vaak hun eigen geprivilegieerde plek in de de kerkbanken - had niet tot gevolg dat men o.a. de aanbevolen naastenliefde in de praktijk bracht. De zeven werken van barmhartigheid werden slechts door enkelen in de praktijk uitgevoerd. Zelf na hun dood verbleef de toplaag in plekken van geëtaleerde rijkdom. De gewone arbeiders, ook schepsels Gods volgens velen, moesten het doen met een houten kruisje of een anoniem graf. Hun verdriet was groot. Het fabrieksmatig produceren met voldoende beschikbaarheid aan arbeidskracht was geen zege voor de bewoners van de arbeiderswijken in Maastricht. De beteren (lees meer geld, meer macht) konden zich buitens permitteren, goede voeding, personeel en gebruikmaken van alles wat het leven prettiger maakte en dat is in wezen nog altijd zo.
                          Het wordt tijd voor een standbeeld voor de onbekende arbeider te Maastricht. De Grande Guerre moest nog komen, met alle wreedheid en zinloosheid van dien. De Spaanse griep zou niemand ontzien. Werkeloosheid lag op de loer en zou toeslaan.

                          Opmerking


                          • #14
                            Hoedt u voor anachronisme! Kijk naar de tijd met de ogen van die tijd.

                            Oorspronkelijk geplaatst door Toller Bekijk bericht
                            Het punt dat ik wilde maken is het feit dat tijdens de enquete van 1887 men wist van de onrustbarende kindersterfte in Maastricht. Een van de vele oorzaken was voeding.
                            Het punt dat ík wil maken, Toller, is dat je niet met de ogen van nu naar de misstanden van toen moet kijken, maar met de ogen van die tijd. Wat in Maastricht gebeurde, gebeurde ook in andere fabriekssteden in Nederland en omringende industrialiserende landen. Het probleem is dat het met de ogen van 2014 heel gemakkelijk is een zondebok te vinden, maar dat dat bij gebrek aan historische kennis vaak onrechtvaardig is.

                            Ik geef één voorbeeld:

                            'We' nemen het de toenmalige politiek, fabrikanten, geestelijken (RK/protestant) en artsen (nu georganiseerd, toen een alleen werkende enkeling, soms slechts één voor een gebied zo groot als Midden-Limburg!) kwalijk dat zij niet ingrepen. Maar of je er nu gelukkig mee bent of niet: iedereen was in die tijd religieus, binnen een of ander christelijk/katholiek kerkgenootschap gebonden. Vrijdenkers werden in het maatschappelijk verkeer gemeden (erg lastig als je werk wilt hebben) en gingen sowieso naar de hel, dus die moesten wel erg sterk in hun schoenen staan om hun mening uit te dragen c.q. volgens hun principes te leven. Men leefde volgens de Bijbel. Katholieken kregen die voorgekauwd door de parochiegeestelijkheid, protestanten lazen die zelf (zoals nu nog), of kregen hem uitgelegd door de dominee. Lang niet iedereen had immers een eigen bijbel, en lang niet iedereen kon lezen.

                            Maar of men nu zelf uitleg gaf aan die Bijbelverzen, of de uitleg aangereikt kreeg: allen leefden naar diezelfde Bijbel. Die zei dat God de standen had gewild (dus ieder moest blijven in zijn eigen stand) en dat men verantwoordelijk was voor zijn eigen leven (onder meer te vinden in de parabel van de talenten). En wat niet in de Bijbel genoemd werd, was niet Gods wil. Zodat rechtzinnige protestanten nog altijd leven zonder verzekeringen of inentingen tegen besmettelijke ziekten, want daarover spreekt Het Boek niet; bovendien doet dergelijk ingrijpen afbreuk aan het vertrouwen in God en Zijn bedoelingen met het individu.

                            Zeker, aan het eind van de negentiende eeuw en in de eerste helft van de twintigste eeuw begonnen sommige gelovigen al deze beginselen in twijfel te trekken, terwijl anderzijds binnen de katholieke geestelijkheid in de zuidelijke provincies (die immers bijna homogeen katholiek waren) anderen voor hun eigen gewin steun begonnen te zoeken bij de maatschappelijke bovenlaag. Het gelovige volk begon sceptisch en opstandig te worden, hetgeen een bedreiging hun macht en invloed vormde. Die tendens binnen de geestelijkheid was het bekende vechten tegen de bierkaai, maar welke kat in het nauw maakt geen sprongen om in veiligheid te blijven? Wie verdedigt anno 2014 niet met hand en tand zijn maatschappelijk en financieel veilige bestaan in het eigen stukje Nederland?

                            Het heeft geen enkele zin en is bijzonder onrechtvaardig met een beschuldigend vingertje te wijzen naar 'de' fabrikanten, geestelijken en medici in de negentiende eeuw. Eeuwenlang was zorg voor de armen en gebrekkigen een zaak van persoonlijke liefdadigheid geweest. Zo stond het in de Bijbel, in de Bergrede en in de Zeven Werken van Liefdadigheid. En dat gold niet alleen voor het katholicisme en protestantisme, maar ook voor de Thora van de Israëlieten (de joden) en de Koran van de Islamieten (moslims).

                            Waar men naar moet kijken zijn de ontwikkelingen die leidden naar andere, nieuwere, haast revolutionaire opvattingen, zowel binnen de kerk(en) als daarbuiten. De sociale leer van de RK Kerk ontstond in de tweede helft van de negentiende eeuw en kreeg in 1891 een duidelijk kader in de pauselijke encycliek Rerum Novarum ('Over nieuwe dingen').

                            Een encykliek is echter een herderlijke brief waarin de bisschop van Rome, tevens als paus hoofd van de katholieke kerk, zijn opvattingen verkondigt ten aanzien van de religieuze leer. Meestal is een encykliek niet bindend, tenzij aan die leerstelling de pauselijke onfeilbaarheid is gekoppeld. Dat laatste komt niet vaak voor.

                            Dit betekent dat 'de Kerk' (de paus), dus wel degelijk richtlijnen heeft uitgegeven ten aanzien van wat men toen noemde 'de sociale kwestie', maar dat een individuele geestelijke, een bisschop of kardinaal, of een hele kerkprovincie, c.q. een individuele gelovige, daaraan geen gehoor hoefde te geven. De geestelijken waren verplicht de pauselijke ideeën eenmalig voor te lezen vanaf de kansel, meer niet. Maar als zij er persoonlijke door getroffen waren en hun invloed ook lieten gelden in het maatschappelijk verkeer, dan nog was hun invloed beperkt. Alles heeft zijn tijd nodig. Ook toen zijn, net als nu, Keulen en Aken niet op één dag gebouwd.

                            Het is in dit verband dus veel interessanter om te signaleren welke onafhankelijke geesten, op basis van de ideeën van de Verlichting en van vroege sociale stromingen zoals het Utopisch Socialisme, wánneer hun stem lieten horen. En dat zie je in Nederland eigenlijk pas in de laatste dertig jaar van de negentiende eeuw.

                            Wat men ook moet bedenken is, dat de sociale bovenlaag heel klein was. In 1850 telde Nederland in totaal 3,5 miljoen inwoners. In 1900 was dat 5,1 miljoen. Slechts een fractie daarvan had in 1887 vanwege de grondwetsherziening van 1848 een vinger in de politieke pap. Zodoende kon een bepaalde politieke stroming lang aan de macht blijven.

                            Ook wat dat betreft is er niets veranderd onder de zon. Er is sinds 1917 algemeen mannenkiesrecht, en sinds 1919 algemeen vrouwenkiesrecht. Maar de politici worden gekozen uit een politieke partij en slechts weinig kiezers nemen de moeite lid van een partij te worden, waardoor zij ondanks het wettelijke directe kiesrecht toch eigenlijk weer indirect hun stemrecht uitoefenen, áls ze al gaan stemmen. Als ze ontevreden zijn met het resultaat, dan is dat hun eigen schuld.
                            Last edited by Ingrid M.H.Evers; 7 juli 2014, 11:07. Reden: redactie en aanvulling

                            Opmerking


                            • #15
                              Van uit een iets ander standpunt deze opmerkelijke kindersterfte beschouwd en geanalyseerd is dat wat als hoog percentage aan kindersterfte gemeld wordt overal voorgekomen.

                              Niet enkel in die Steden waar de industriële revolutie Steden exponentieel doen groeien en in haar voegen laat barsten.
                              Ook op het platteland waar door de massale krimp <> uittocht naar Steden geen voorzieningen meer overblijven.
                              Op het platteland is er weinig documentatie en dus geschiedschrijving te vinden.

                              En wat blijkt anno 2014: dat is in de armste Landen van onze Wereld nu nog steeds zo.
                              Geen dekking van zorg en of medische Hulp.
                              Geen dekking van schoon water en basis behoeften zoals voedsel en warmte.
                              ze sterven van ellende

                              Edit / Aanvulling:
                              Voor die stelling "Niet enkel in de steden" > daar zal ik nog op moeten terugkomen * .
                              voorwoord
                              De Napoleontische Bureaucratie is namelijk pas sinds kort een instrument geworden in de pays bas voor "de Overheid" en die ontbreekt op het "platteland" en/of wordt bewust genegeerd door de plattelanders en feodale structuur.

                              Het Doopregister halen, dus daarin voorkomen is al een hele kunst.
                              Dat kun je in Salt Lake City en gedelegeerd in diverse Europese centra vinden.

                              * Vooralsnog halen heel veel kinderen het doopregister die op het platteland geboren zijn niet eens. Dus niet geschreven <=> niet bekend <=> niet gestorven.
                              Last edited by Antonius; 6 juli 2014, 15:16. Reden: niet gestorven is een mooie link voor zoekenden
                              ik ben verguisd

                              Opmerking

                              Bezig...
                              X