Tempeliers in Maastricht? Eindspel (4)
Waarom heeft men in 1267 kostbaar perkament gebruikt om deze acte vast te leggen?
Ø De eerste bedoeling van een juridische acte is een rechtshandeling eenduidig vast te leggen. Wezenlijk daarbij is dat duidelijk is, wie de partijen zijn die het contract sluiten.
Ø Voor Arnold van Wesemael geldt dat het duidelijk is wie hier wordt bedoeld. Hij wordt met naam, toenaam en functies genoemd.
In de tekst is verder sprake van 'Decano & Capitulo majoris ecclesiae Trajectensis' (vertaling: 'deken en kapittel van de belangrijkste kerk van Trajectum'. IMHE). De kernvraag is dus: welke kerk wordt zo aangeduid?
Ø Wauters (1877) gaat ervan uit, dat het hier het Salvatorkapittel van Utrecht betreft; Brus (2013) gelooft dit niet, hij zoekt het sowieso in Maastricht.
Ø In het algemeen en met name in juridische stukken worden partijen, dus ook kapittels, steeds bij naam genoemd, d.w.z. met de naam van de patroon(heilige) waarnaar zij zijn vernoemd. Dat een van de twee partijen met een niet duidelijk omschreven, niet algemeen geaccepteerde naam aangeduid zou worden, is ondenkbaar.
De vermeende onduidelijkheid van Miraeus' tekst - 'de belangrijkste kerk van Trajectum' - is een schijn-onduidelijkheid. Uit archieven en manuscripten is bekend dat de Dom van Utrecht, met als patroonheilige Sint Martinus, in de middeleeuwen al naar gelang het met betrekking tot de kapittelpolitiek uitkwam, werd omschreven als ecclesia Maior, ecclesia Traiectensis of ecclesia sancti Martini (IMHE).
Ø bisschopskerk. Het Lexicon Latinitatis Neerlandicae Medii Aevi, woordenboek van het middeleeuws Latijn van de noordelijke Nederlanden, dl. II, Leiden 1981, p. 653, geeft als uitleg voor het woord 'cathedralis': 'kathedraal, ecclesia maior'. Dit betekent, dat het in de acte van Miraeus om het kathedrale kapittel van 'Trajectum' moet gaan, en alleen Utrecht komt dan in aanmerking. Maastricht heeft na de vroege middeleeuwen immers nooit meer een bisschopskerk gekend, laat staan een kathedraal kapittel.
Ø Daarbij komt dat er in Maastricht geen enkele kerk is die met goed fatsoen als 'ecclesia maior Trajectensis' aangeduid kan worden. De onderlinge rivaliteit tussen de kapittels van Onze Lieve Vrouw en Sint Servaas was daar te groot voor. Noch de een, noch de ander zou het van de ander hebben geaccepteerd.
In Maastricht bestonden twee kapittels: Sint Servaas en Onze Lieve Vrouw. In Utrecht waren er vijf: het Dom- of Martinuskapittel, Sint Salvator, Sint Pieter, Sint Jan en Heilige Maria (IMHE).
Ø In het boek van Wauters is geen enkele afwijking te vinden: overal worden de kerken met naam genoemd, behalve dan in deze ene, specifieke acte.
Ø Ter vergelijking: ook het kathedraal kapittel van Luik (Saint Lambert) wordt in archieven en literatuur regelmatig aangeduid als 'ecclesia maior', dus zonder de eigen naam; de andere Luikse kapittels echter steeds met eigennaam (zie het register bij Wauters).
Ø Al het voorgaande overziend luidt mijn [E.R.] conclusie derhalve:
Ø
Ø Dit lijkt te worden bevestigd door de moderne literatuur. Noch Nuyttens, p. 8-9, noch J. Hosten, De tempeliers. De tempelorde tijdens de kruistochten en in de Lage Landen (Amsterdam 2006), p. 345, geven op hun kaart een vestiging aan te Maastricht of Utrecht.
Ook ik (IMHE) ben als historicus van mening dat het om een huis in Utrecht moet gaan. In Maastricht hebben de tempeliers geen ordehuis gehad.
Waarom heeft men in 1267 kostbaar perkament gebruikt om deze acte vast te leggen?
Ø De eerste bedoeling van een juridische acte is een rechtshandeling eenduidig vast te leggen. Wezenlijk daarbij is dat duidelijk is, wie de partijen zijn die het contract sluiten.
Ø Voor Arnold van Wesemael geldt dat het duidelijk is wie hier wordt bedoeld. Hij wordt met naam, toenaam en functies genoemd.
In de tekst is verder sprake van 'Decano & Capitulo majoris ecclesiae Trajectensis' (vertaling: 'deken en kapittel van de belangrijkste kerk van Trajectum'. IMHE). De kernvraag is dus: welke kerk wordt zo aangeduid?
Ø Wauters (1877) gaat ervan uit, dat het hier het Salvatorkapittel van Utrecht betreft; Brus (2013) gelooft dit niet, hij zoekt het sowieso in Maastricht.
Ø In het algemeen en met name in juridische stukken worden partijen, dus ook kapittels, steeds bij naam genoemd, d.w.z. met de naam van de patroon(heilige) waarnaar zij zijn vernoemd. Dat een van de twee partijen met een niet duidelijk omschreven, niet algemeen geaccepteerde naam aangeduid zou worden, is ondenkbaar.
De vermeende onduidelijkheid van Miraeus' tekst - 'de belangrijkste kerk van Trajectum' - is een schijn-onduidelijkheid. Uit archieven en manuscripten is bekend dat de Dom van Utrecht, met als patroonheilige Sint Martinus, in de middeleeuwen al naar gelang het met betrekking tot de kapittelpolitiek uitkwam, werd omschreven als ecclesia Maior, ecclesia Traiectensis of ecclesia sancti Martini (IMHE).
Ø bisschopskerk. Het Lexicon Latinitatis Neerlandicae Medii Aevi, woordenboek van het middeleeuws Latijn van de noordelijke Nederlanden, dl. II, Leiden 1981, p. 653, geeft als uitleg voor het woord 'cathedralis': 'kathedraal, ecclesia maior'. Dit betekent, dat het in de acte van Miraeus om het kathedrale kapittel van 'Trajectum' moet gaan, en alleen Utrecht komt dan in aanmerking. Maastricht heeft na de vroege middeleeuwen immers nooit meer een bisschopskerk gekend, laat staan een kathedraal kapittel.
Ø Daarbij komt dat er in Maastricht geen enkele kerk is die met goed fatsoen als 'ecclesia maior Trajectensis' aangeduid kan worden. De onderlinge rivaliteit tussen de kapittels van Onze Lieve Vrouw en Sint Servaas was daar te groot voor. Noch de een, noch de ander zou het van de ander hebben geaccepteerd.
In Maastricht bestonden twee kapittels: Sint Servaas en Onze Lieve Vrouw. In Utrecht waren er vijf: het Dom- of Martinuskapittel, Sint Salvator, Sint Pieter, Sint Jan en Heilige Maria (IMHE).
Ø In het boek van Wauters is geen enkele afwijking te vinden: overal worden de kerken met naam genoemd, behalve dan in deze ene, specifieke acte.
Ø Ter vergelijking: ook het kathedraal kapittel van Luik (Saint Lambert) wordt in archieven en literatuur regelmatig aangeduid als 'ecclesia maior', dus zonder de eigen naam; de andere Luikse kapittels echter steeds met eigennaam (zie het register bij Wauters).
Ø Al het voorgaande overziend luidt mijn [E.R.] conclusie derhalve:
Ø
Ø Dit lijkt te worden bevestigd door de moderne literatuur. Noch Nuyttens, p. 8-9, noch J. Hosten, De tempeliers. De tempelorde tijdens de kruistochten en in de Lage Landen (Amsterdam 2006), p. 345, geven op hun kaart een vestiging aan te Maastricht of Utrecht.
Ook ik (IMHE) ben als historicus van mening dat het om een huis in Utrecht moet gaan. In Maastricht hebben de tempeliers geen ordehuis gehad.
Opmerking