Aankondiging

Sluiten
No announcement yet.

In 't graas langs de Maas

Sluiten
X
 
  • Filter
  • Tijd
  • Tonen
Clear All
nieuwe berichten

  • In 't graas langs de Maas

    In 't graas langs de Maas.

    Och, ieder van ons heeft zijn plekjes langs "mooder Maos".
    Het is de bedoeling dat je via deze rubriek jouw eigen favoriete plekje langs de Maas weergeeft via een afbeelding en een kort verhaal dat daarbij hoort; persoonlijk of meer in algemene zin (en alles wat zich daartusen bevindt).
    Uiteraard zijn ook sagen, legenden en volksverhalen welkom om geplaatst te worden.

    Succes en veel plezier.
    Last edited by SJEF †; 7 november 2007, 06:08.
    Historie is niet alleen het weergeven van de as, maar ook het doorgeven van het vuur.
    Thomas More

  • #2
    In 't graas langs de Maas

    Mijn favoriete plek 'langs de Maos' is nog altijd "Slevrouwe"; de Onze Lieve Vrouwe basiliek.



    Als klein jongetje reisde ik elk jaar in augustus met 'tant Truuke' ofwel mijn oma uit Voerendaal per trein naar Maastricht.
    Steevast werd "Slevrouwe" bezocht, werd er gebeden en ik kreeg een stuiver of dubbeltje om een kaars te kunnen laten branden.
    En dat deed ik dan met trillende handjes; klein SJEFKE die ik toen was.
    Uiteraard begreep ik als jongetje niets van het mysterie van 'de Heilige Maagd Maria'.
    Toch voelde ik mij er op mijn gemak, ondanks dat 'oma Voerendaal' er een hele rozenkrans deed bidden.

    Nu, zoveel jaren later; de tijden zijn veranderd en ikzelf ook.
    Maar toch zijn die jaarlijkse bezoekjes van toen (1956-1963) van invloed geweest, en wel in positieve zin.
    En dat is de reden waarom het nu nog steeds ??n van mijn favoriete plekjes in Maastricht is.
    Historie is niet alleen het weergeven van de as, maar ook het doorgeven van het vuur.
    Thomas More

    Opmerking


    • #3
      zomersneeuw

      Zomersneeuw.

      Deel 1 van de legende.

      Hoog was de linde van Canne, die tegen den berg stond, dichtbij het klein kapelleke.
      De zeven schepenen spraken er recht, en ze waren beschut als in een zaal.
      Noch zonnelicht, noch regen lieten de dichte bladeren door.
      Iedereen, die van slechte daden werd beticht, stond onder de hooge linde, voor de zeven schepenen, terwijl het volk in wijden kring was geschaard.

      Er was een vrouw in Canne, die jong al weduwe was geworden, en met haar kind alleen op de wereld was overgebleven.
      Sindsdien werkte zij meer dan zij vermocht.

      Wat het zijn kon, dat er eenigen in het dorp haar haatten?
      Wellicht was zij te gelukkig geweest.
      Of was het uit oude dagen, dat een wrok, om een gebaar, een woord of een daad, of om het geheim van haar innerlijk wezen, bestond?

      Onverzoenlijk was haar vijand, en loerend op het gunstige oogenblik.
      Hij werkte haar, waar hij kon, tegen.
      Als zij werk had gevonden, had zij het onmiddellijk daarna weder verloren.
      Daarom was het, dat zij ten langen leste, den strijd tegen den onbekende moede, besloot, om haar brood in Maastricht te verdienen.
      Iederen morgen ging ze in de vroegte uit haar huis en liet haar jongen alleen.

      "Wees zoet vandaag en speel niet bij den Jeker," zeide ze iederen dag,
      wanneer zij vertrok.

      Eens kwam zij van de stad in het dorp terug, toen ze bij haar woning een groote menigte menschen zag.
      IJlings trad ze naderbij.
      Men week.
      Tot haar ontzetting bemerkte ze, dat men haar binnen den kring liet.

      Haar knaapje lag lang uitgestrekt, dood.
      Zijn hoofdje was blauw opgezet, en de angst leefde nog om den dooden mond, waaruit flauw 't water siepelde.
      Voor haar vreeselijken schrik, die alle reden in haar verdrong, was zij er zich van bewust, dat er striemen van een knellende hand in 't nekje waren, en waar een nagel had getroffen, was bloed.

      "Moord," zoo fluisterde men.

      De moeder was naast haar jongen neergevallen, het gezicht ter aarde.
      Ze weende niet, want haar verdriet was te groot.
      Ze wist niet, wat er om haar geschiedde.
      Ze was niets dan smart, en haar bewustzijn viel daarin terneer als een steen in bodemloos water.

      De schout had zich door de massa gedrongen, en hij stond voor de roerlooze groep, moeder en kind.

      "Wat is hier geschied?" zoo vroeg hij.

      Er was een stem uit de menigte: "De knaap is vermoord, en die de daad heeft bedreven, ligt er niet ver vandaan."

      't Volk morde: "De moeder heeft haar eigen kind gedood.
      Daarom kan ze niet weenen."

      Men begreep niet, dat het leed geen klank heeft.
      De schout beval zijn dienaren, de vrouw mede te nemen, en haar in 't gevang te werpen.

      Nadat zij uit haar angstigen droom ontwaakt was, en sidderende overeind rees, zag ze met angst, dat men haar alleen had gelaten.
      Ze sloeg de handen aan het voorhoofd, en trachtte zich te bezinnen. Eensklaps stiet ze een snerpenden gil uit.
      "Jean mijn kind."
      Ze zonk op haar knie?n en betastte den vloer.
      "Hebben ze jou van me weggenomen?"
      Haar handen, zoekende, glijdende over den bodem, raakten de vochtige
      steenen van den wand.
      Ze richtte zich iets op het was alles steen dat zij vond, klamme, zweetende kilheid.
      Zij probeerde in de enge ruimte iets te vinden, waaruit zij begrijpen kon, welke plaats men haar had aangewezen.
      Haar woning was het niet.
      Bij het tasten stiet haar been tegen een hard voorwerp, en in dezen klankloozen, kleurloozen nacht, begrepen eindelijk haar blinde vingers, dat het een brits was.
      "'t Kot!" riep ze in angst. "O! waar heb ik dat aan verdiend? Mijn kind dood en ik in 't gevang!"

      Ze strekte zich op den vloer uit, maar ze gevoelde de hardheid van den bodem niet.
      Dof gonsden haar hersenen.
      Ze sliep niet en waakte niet.
      Waren haar droomen gedachten of haar gedachten droomen?
      Was het eerste zonnelicht, dat bevende drong langs de trali?n, en een bilzenkruid-kleurigen nevel spreidde in de sombere cel, een vloek of een zegen?
      Historie is niet alleen het weergeven van de as, maar ook het doorgeven van het vuur.
      Thomas More

      Opmerking


      • #4
        zomersneeuw

        Zomersneeuw.

        Deel 2 van de legende.


        De schout en zijn dienaren traden binnen.
        Ze grepen haar ruw bij den schouder.
        "Mede naar de linde van Canne.
        De schepenen wachten," zoo bevalen zij.
        Met moeite stond ze op.
        Strompelend ging ze naast haar geleiders.
        Toen ze in de verte den lindeboom zag, boog ze haar hoofd.
        Nu eerst kwam zij tot bewustzijn en wist, van welke misdaad zij werd beschuldigd.
        Met stompen dreef men haar voor haar rechters, en ze weende.

        Eens zaten daar de schepen, alle zeven,
        't Is lang geleden, dat ik 't geschreven vond
        Om recht te spreken over dood en leven,
        Terwijl rondom vol vrees het volk stond.

        "De schande," weende ze.

        "En niemand sprak voor haar, ze lag in tranen,
        Die arme ziel, verlaten en veracht.
        Maar toch ze hoort haar innerlijk vermanen
        Een stem, die heimelijk vertrouwen bracht.

        Ze wist het ... God was met haar.

        Het was een zomerdag, waarin de lucht gloeiend-blauw is, en de sterke kleuren scherp tegen elkander botsten (nergens in elkaar vervagende, gelijk in het vroege voorjaar of in den herfst) blauw en groen en rood, in hun diepste, felste nuanceering.
        Als een oneindige golving van paarsgeel, hier hoog, daar laag, lag het koren tegen de heuvelen, en zoo vol was de lucht van leeuwerikken-jubel en vinkenslag als slechts in den zomer.

        De schout stond op, en zeide het verzwarende getuigenis.
        Voor het eerst hoorde ze den naam van haar geheimen vijand.
        Ze hief de handen in vertwijfeling.
        Hij was de voornaamste man van het dorp, en wie zou haar, een arme weduwe, gelooven?

        Hij trad zelve naar voren, en herhaalde zijn verklaring.
        Hij had dan ook gezien, zoo zeide hij, hoe zij in den vroegen morgen met haar knaapje was gaan wandelen.
        Hij volgde hen beiden, want hij wist, dat zij gebrek leed, en bij een zoo slechte vrouw kon het plan bestaan, zich van haar kind te ontdoen.
        Bij den Jeker had de weduwe omgezien, en hij moest zich haastig achter een boom verbergen.
        Vervolgens had hij het snoode misdrijf aanschouwd, dat de vrouw het jongetje vastgreep, zijn keel omknelde, hem worgde en hem in de beek wierp.

        Met ontzetting hoorde men deze aanklacht, en stil wachtten zij, de aanklager, de schout, de schepenen, het volk, op het antwoord der arme vrouw.
        Zij moest zeker bekennen, nu de voorname man haar misdrijf had gezien. Het was duidelijk, zij had den moord gepleegd; het waren de indrukken van haar vingers, welke om den hals lagen van den dooden knaap.
        Men droeg het lijkje op een baar naderbij.
        Ze zou alles bekennen, ze deinsde terug met een schrik, dien alleen moordenaars kennen.
        Niemand was haar welgezind. Zij zweeg, dat was 't grootste bewijs harer schuld.
        Dat ze op haar knie?n zonk, dat ze haar handen legde op 't verstarde gelaat, was haar berouw.
        Ieder gevoelde echter, dat de dood den dood riep, en dat slechts ??n straf voor haar kon bestaan.

        De oudste der schepenen wendde zijn gelaat naar haar toe.

        "Wat hebt gij te zeggen?" zoo vroeg hij.

        Nog antwoordde ze niet.

        Dringender werd zijn verhoor.

        "Wat hebt gij te zeggen!
        Of kunt gij niets antwoorden, daar gij schuldig zijt."

        Zij richtte zich iets uit haar gebogen houding en antwoordde dof:
        "Ik ben onschuldig."

        Er was een klank in haar gepijnigde stem, de echo van haar eerlijk geweten, die even, even een teerder gevoel wekte bij de luisterenden.
        Toen echter de klank verklonken was, snerpte de stem van den schout door de stilte.

        "Wilt gij dan zeggen, dat uw aanklager liegt?
        Wat zou hij voor redenen hebben?
        Hij een rijk man, gij een arme vrouw?"

        "Ik ben onschuldig."

        Toornig riep de schout:
        "Gij hebt mannen voor u, geen kinderen."

        De oudste der schepenen vroeg:
        "Hebt ge anders niets te zeggen, dan dat ge onschuldig zijt?"

        Zij zag hem glimlachende aan, want een stem had haar zacht toegefluisterd:

        "Wees vertroost, moeder.
        Zoowaar de ziel van uw kind in den hemel is, zoo waar zal uw onschuld blijken."

        Daar niemand wist, wat haar glimlach beteekende, meende men, dat zij spotte.
        De oudste der schepenen noodigde den schout met een gebaar uit tot spreken.
        De aanklager ging achteruit en voegde zich bij het luisterende volk.

        De schout sprak:
        "Schuldig was deze vrouw, des te schuldiger, daar zij haar misdrijf ontkende."

        Reeds van vroeger waren er kwade geruchten over haar, en thans, nu zij bij het lijk van haar kind stond, bleek het, hoe gegrond ze waren.
        Er kon slechts ??n meening zijn, dat zij haar kind had vermoord, en in den Jeker had geworpen.
        Zou zij het uit armoede hebben gedaan?
        Wie was er in Canne, die een noodlijdende hulp zou weigeren?
        Iedere deur zou voor haar geopend zijn, als ze voor haar en haar kind werk vroeg.
        Twijfelde er iemand aan haar schuld?
        Wat zou een mensch ter wereld eraan kunnen hebben, om een weduwe valsch te betichten?
        Er kon noch bij de schepenen noch bij het volk vermoeden zijn, dat een ander dan zij den moord had gepleegd.


        Zoo min men in den zomer door de sneeuw kan waden,
        En 't nacht kan wezen in den dageschijn ...,
        Zoo min moogt gij gebruik en wet versmaden,
        En mag deez' vrouw thans vrijgesproken zijn.

        Als 't sneeuwde in dezen heerlijken zonne-zomerdag, als de nacht onmiddellijk mocht volgen op dit verblindend licht, zou hij in de onschuld der vrouw gelooven.
        Hij had uitgesproken.

        Ineens drongen de wolken tezamen aan den blauwen hemel, en verduisterden alle licht.
        't Was nacht in den dag.
        t Was winter in den zomer.
        De vogelen hielden op met zingen.
        Er was noch de geur van bloemen, noch van koren.
        Niemand zag zijn buurman.
        De hemel was duisternis, zoo dicht en dik, als hing er het zwaar gewicht van den nacht aan.

        Doch eensklaps hervatte het licht zijn luister.

        Het donker sloeg terug, zonder een valen sluier als in den morgen achter te laten.
        Gelijk een bliksemflits snijdt door den duister, doch dan dieper en breeder en hooger van ruimte, en langer van tijd, zoo hieuw ineens de glans van den dag den nacht uiteen.
        De vogelen zongen weder.
        De bloemen geurden weder.
        In gloeiend paarsgeel golfde het graan tegen de heuvelen.

        Alleen de linde was veranderd.
        Op haar takken, op haar bladeren was sneeuw, en de groene stam was wit van sneeuw.
        Op den grond echter onder haar gloeide de zomer, insecten kropen af en aan, een rups gleed, een kever warmde zich in het zonnelicht.
        Grooter mirakel dan dit alles geschiedde nog.
        De sneeuw smolt niet.
        Temidden der uitbundige, woeste weelde van louter zomerkleuren was de linde wit, en de takken bogen onder hun zwaren last.

        En ieder schrikte over wat gebeurde,
        Maar wacht! daar zag men nog een wonder meer,
        Toen kort daarop de zon weer alles kleurde,
        Toen was de boom in sneeuw, gelijk bij winterweer.

        Ontroerd las de oudste der schepenen het vrijsprekend vonnis.
        Doch men zocht den aanklager en vond hem niet.

        Moge hij zijn loon hebben ontvangen!
        Historie is niet alleen het weergeven van de as, maar ook het doorgeven van het vuur.
        Thomas More

        Opmerking


        • #5
          Maastrichtse sagen en legenden

          MAASTRICHT.

          Omtrent het jaar 326, na de schepping van de Wereld, hebben de Romeinse Veldheren het Beginsel en de Naam aan de stad van Maastricht gegeven, volgens de woorden van de oude Historie Schrijvers:
          Erat enim hic locus ubi copiae Romanorum Mosa Trajectum faciebant, ducente illuc vi? militari sive calciat?.

          Dat betekent:
          Want hier was de plaats alwaar de Romeinse krijgslieden des Maes Treck, vaak de tocht over de Maas deden, liggende dicht bij de steenweg of te kasseijen.

          En van dit trekken over de Maas heeft deze stad de Naam van Maastricht ontvangen.

          ======================================
          DE WILDE JACHT TE MAASTRICHT.

          Bij het commandeurshuis van de Duitse Orde te Maastricht, dat stond ongeveer waar nu nog de Commandeurslaan is, bevond zich een huis, dat bij de Maastrichtse bevolking bekend stond onder de naam van Paviljoen van de IJzeren Juffrouw.
          Deze ijzeren juffrouw was een foltertuig, en werd gebruikt om vreemde hooggeplaatste personen heimelijk uit de weg te ruimen, waarna hun overblijfselen door de Maas, die met het water onder dat zogenaamde paviljoen in verbinding stond, uit de stad werden gespoeld.
          De afgrijselijkste verhalen deden daarover vroeger de ronde en worden nog wel onder het volk verteld.

          Op de plaats, waar vroeger dat paviljoen stond, raasde alle nachten de Wilde Jacht voorbij.

          H??l oude mensen kunnen zich dat nog herinneren.

          ======================================
          DE SPILSTRAAT TE MAASTRICHT.

          Deze straat kreeg haar naam aldus.
          Ter ere van de heiligen Petrus, martelaar (7 April 1252), werd er in 1253 of 1254 door de Predikheren in hun kerk een feest gegeven.
          Er was een grote toeloop van het volk.
          Dit trok door de straat, die tot dan toe de straat naar de Hochter poort heette.
          In die straat zaten enige vrouwen voor de deur van hun huizen te spinnen.
          Zij zeiden tegen de omstanders: "Kijk nu eens wat die preekheren weer hebben uitgevonden om zich te verrijken.
          Om weelderige kloosters te kunnen bouwen en veel geld bijeen te schrapen hebben zij een nieuwe heilige, een martelaar, uitgevonden."

          Terwijl zij op deze wijze spotten, werd plotseling de hele draad met bloed gekleurd en raakten haar spinnende vingers er geheel mee besmeurd.
          Toen zij dit zagen veegde zij zich gauw de vingers af, denkende dat het bloed uit een klein wondje liep.
          Maar toen zij zagen dat er geen schrammetje aan de vingerhuid te bespeuren was en de draad met bloed was geverfd, werden zij toch bang en riepen:
          "0 God, wij hebben het bloed van een martelaar bespot!"

          In hun angst holden zij tussen de menigte door naar de prior.
          Daar vertelden zij het gebeurde en toonden de bebloede draad.
          De prior verwerkte dit wonderlijke voorval meteen in zijn feestpreek.
          Maar een schoolmeester, die stond tussen de menigte, luisterend naar de woorden van vermaning en verheerlijking van Gods werken, kon zijn mond niet bedwingen.
          Nu zie eens aan, fluisterde hij spottend tegen zijn kennissen, hoe die sluwe paters die onnozele gelovigen bedriegen.
          Zij zijn met enige vrouwen, die zij heel goed kennen, overeengekomen een draad in bloed te dopen en dan dat grapje voor een mirakel uit te geven.

          Nauwelijks had hij dit gezegd of een kwaadaardige koorts overviel hem.
          Hij moest door zijn vrienden naar huis worden gedragen.
          Daar bestelde hij de prior, bekende zijn schuld en verzocht hem, ter ere van de heilige, die hij had bespot en tot penitentie voor zijn onwaardig gepraat, voor de hele stad bekend te maken, wat er was gebeurd.
          En wonder of niet, zodra had hij deze wens had uitgesproken genas hij volkomen.
          Historie is niet alleen het weergeven van de as, maar ook het doorgeven van het vuur.
          Thomas More

          Opmerking

          Bezig...
          X