"Hier wonen geen zigeuners, maar Limburgers".
Het is een schandaal.
Het kamp is volledig volgepropt, totaal overbevolkt.
De waterkranen zijn bevroren, de toiletten zijn zulke "afschuwelijke dingen" dat de meeste bewoners hun behoefte liever elders doen.
"Wanneer een gezond mens het waagt naar binnen te kijken, moet hij wel onpasselijk worden."
Voor de kampraad van de Sint-Gerardusweg is de maat vol.
Er zijn al een paar gevallen van paratyfus geweest en de kinderen hebben om de haverklap diarree.
"Wij leven in zo'n asociale omstandigheden dat onze gemeenschap er aan ten gronde dreigt te gaan", staat in een noodkreet aan Burgemeester en Wethouders.
"Hier breekt de pest nog eens uit", wordt verzucht.
En dat terwijl het kamp aan de Gerardusweg, ongeveer op de plek van het huidige bedrijventerrein Wyckerpoort Zuid, ooit werd betiteld als 'modelkamp'.
Maar sinds de verhuizing van het kamp aan de Oude Gronsvelderweg eind jaren dertig - dat door een politie-inspecteur "werkelyck deerniswekkend" wordt genoemd - wordt ook de inrichting van het 'nieuwe' kamp aan de Sint-Gerardusweg continu ingehaald door nieuwe inzichten en veranderingen in de woonwagenwereld.
De kampgemeenschap van de Sint-Gerardusweg ontstaat feitelijk na de Tweede Wereldoorlog.
Uit vrees voor de Duitsers, die een trekverbod hebben afgekondigd en aankondigen dat het kamp 'liquidiert' zal worden, duiken de bewoners onder.
Veel van de kampers brengen de oorlog door in krotwoningen in de Stokstraat.
Na de bevrijding is hun toestand ten hemelschreiend.
De meeste wagens zijn geconfisqueerd; de mensen nemen hun intrek in de paardenstallen op het terrein.
Veel van de oorspronkelijke bewoners zijn spoorloos, vermoord in concentratiekampen.
'Kamppater' Oomes werkt na de oorlog aan een soort wederopbouw.
Langzaam keren de houten wagens terug.
De Gerardusweg is aan de ene kant een romantische vrijstaat, aan de andere kant een keiharde wereld met weinig comfort.

Acrobatiek: een van de bezigheden van de kinderen
op het kamp aan de Sint-Gerardusweg.
Pater Oomes sprokkelt genoeg geld bij elkaar om de afgedankte tramwagen die voordien als kerk, school en gemeenschapshuis werd gebruikt, te vervangen door een heus houten gebouw, dat prompt door brand wordt getroffen.
Maar al acht dagen na de ramp verrijst er al een nieuwe 'fr?belschool', geschonken door weldoeners.
Kunstenaar Charles Eyck voorziet de kerk spontaan van schilderingen.
De hulpactie is opmerkelijk, want de kampers worden nauwelijks geaccepteerd door de Maastrichtse bevolking, van integratie is geen sprake.
De meeste scholen in de stad weren woonwagenkinderen.
Dat baart de politie zorgen.
"De kinderen ontberen niet alleen onderricht, maar ook karaktervorming", schrijft een inspecteur aan het college van B & W.
De politie stelt zelfs een strafklas in voor notoire belhamels.
Er komen allerlei nieuwe voorzieningen in het kamp.
Lichtmasten, consultatiebureau, latrines, een tegelvloer voor elke wagen; het kamp wordt in 1954 zelfs feestelijk 'heropend'.
Maar welke verbeteringen er ook worden aangebracht, het kamp voldoet niet.
De woonwagens worden groter, er komen caravans bij.
De auto- en sloophandel groeit.
Maastricht blijft een aanzuigende werking hebben op woonwagenbewoners, heeft het grootse kamp van Nederland.
Zelfs de kampbewaarder - uitgerust met pistool en gummistok - kan de wanorde niet tegengaan.
Van oudsher bestaat de kampbevolking in die tijd uit grofweg drie groepen.
1) Zigeuners die vooral leven van paardenhandel, musiceren, bedelen en waarzeggerij.
2) De rondtrekkende kermisreizigers met hun attracties.
3) Woonwagenlieden die handelen in lompen, oud ijzer of een ambacht uitoefenen als mattenvlechter of scharensliep.
Maar de bevolking verandert, wordt steeds uniformer en hechter.
"Hier wonen geen zigeuners meer, maar merendeels Limburgers", zegt pater Oomes in de Gazet van Limburg.
In 1960 telt het kamp zestig wagens, driehonderd 'zielen'.
En dat terwijl er officieel maar veertig wagens mogen staan.
Al jaren wordt er gesproken over een nieuw kamp.
Door de naoorlogse stadsuitbreiding is het kamp erg kort komen te liggen bij Heugemerveld en industriegebied 'Mockveld', waar ondernemers klagen over vandalisme en diefstal door "ons edel buurmanschap uit het woonwagenkamp".
Uiteindelijk wordt opnieuw gekozen voor een nieuw terrein langs het spoor, een stuk zuidelijker.
Al lang van tevoren vertrekken uit pure noodzaak alvast wagens naar het gebied.
De woonwagenhistorie herhaalt zich: wat begint als 'modelkamp', is al snel achterhaald.
Als kampnestor Remmers in 1975 het roodwitte openingslint doorknipt, is het eigenlijk al duidelijk: Vinkenslag zal al snel niet meer voldoen.

Vinkenslag anno 2006 vanuit de lucht.

Het centrum van Vinkenslag anno 2006.
Om de afbeeldingen in een groter formaat te bekijken, surf naar Maastricht-Geschiedenis en klik op de betreffende afbeelding.
Het is een schandaal.
Het kamp is volledig volgepropt, totaal overbevolkt.
De waterkranen zijn bevroren, de toiletten zijn zulke "afschuwelijke dingen" dat de meeste bewoners hun behoefte liever elders doen.
"Wanneer een gezond mens het waagt naar binnen te kijken, moet hij wel onpasselijk worden."
Voor de kampraad van de Sint-Gerardusweg is de maat vol.
Er zijn al een paar gevallen van paratyfus geweest en de kinderen hebben om de haverklap diarree.
"Wij leven in zo'n asociale omstandigheden dat onze gemeenschap er aan ten gronde dreigt te gaan", staat in een noodkreet aan Burgemeester en Wethouders.
"Hier breekt de pest nog eens uit", wordt verzucht.
En dat terwijl het kamp aan de Gerardusweg, ongeveer op de plek van het huidige bedrijventerrein Wyckerpoort Zuid, ooit werd betiteld als 'modelkamp'.
Maar sinds de verhuizing van het kamp aan de Oude Gronsvelderweg eind jaren dertig - dat door een politie-inspecteur "werkelyck deerniswekkend" wordt genoemd - wordt ook de inrichting van het 'nieuwe' kamp aan de Sint-Gerardusweg continu ingehaald door nieuwe inzichten en veranderingen in de woonwagenwereld.
De kampgemeenschap van de Sint-Gerardusweg ontstaat feitelijk na de Tweede Wereldoorlog.
Uit vrees voor de Duitsers, die een trekverbod hebben afgekondigd en aankondigen dat het kamp 'liquidiert' zal worden, duiken de bewoners onder.
Veel van de kampers brengen de oorlog door in krotwoningen in de Stokstraat.
Na de bevrijding is hun toestand ten hemelschreiend.
De meeste wagens zijn geconfisqueerd; de mensen nemen hun intrek in de paardenstallen op het terrein.
Veel van de oorspronkelijke bewoners zijn spoorloos, vermoord in concentratiekampen.
'Kamppater' Oomes werkt na de oorlog aan een soort wederopbouw.
Langzaam keren de houten wagens terug.
De Gerardusweg is aan de ene kant een romantische vrijstaat, aan de andere kant een keiharde wereld met weinig comfort.

Acrobatiek: een van de bezigheden van de kinderen
op het kamp aan de Sint-Gerardusweg.
Pater Oomes sprokkelt genoeg geld bij elkaar om de afgedankte tramwagen die voordien als kerk, school en gemeenschapshuis werd gebruikt, te vervangen door een heus houten gebouw, dat prompt door brand wordt getroffen.
Maar al acht dagen na de ramp verrijst er al een nieuwe 'fr?belschool', geschonken door weldoeners.
Kunstenaar Charles Eyck voorziet de kerk spontaan van schilderingen.
De hulpactie is opmerkelijk, want de kampers worden nauwelijks geaccepteerd door de Maastrichtse bevolking, van integratie is geen sprake.
De meeste scholen in de stad weren woonwagenkinderen.
Dat baart de politie zorgen.
"De kinderen ontberen niet alleen onderricht, maar ook karaktervorming", schrijft een inspecteur aan het college van B & W.
De politie stelt zelfs een strafklas in voor notoire belhamels.
Er komen allerlei nieuwe voorzieningen in het kamp.
Lichtmasten, consultatiebureau, latrines, een tegelvloer voor elke wagen; het kamp wordt in 1954 zelfs feestelijk 'heropend'.
Maar welke verbeteringen er ook worden aangebracht, het kamp voldoet niet.
De woonwagens worden groter, er komen caravans bij.
De auto- en sloophandel groeit.
Maastricht blijft een aanzuigende werking hebben op woonwagenbewoners, heeft het grootse kamp van Nederland.
Zelfs de kampbewaarder - uitgerust met pistool en gummistok - kan de wanorde niet tegengaan.
Van oudsher bestaat de kampbevolking in die tijd uit grofweg drie groepen.
1) Zigeuners die vooral leven van paardenhandel, musiceren, bedelen en waarzeggerij.
2) De rondtrekkende kermisreizigers met hun attracties.
3) Woonwagenlieden die handelen in lompen, oud ijzer of een ambacht uitoefenen als mattenvlechter of scharensliep.
Maar de bevolking verandert, wordt steeds uniformer en hechter.
"Hier wonen geen zigeuners meer, maar merendeels Limburgers", zegt pater Oomes in de Gazet van Limburg.
In 1960 telt het kamp zestig wagens, driehonderd 'zielen'.
En dat terwijl er officieel maar veertig wagens mogen staan.
Al jaren wordt er gesproken over een nieuw kamp.
Door de naoorlogse stadsuitbreiding is het kamp erg kort komen te liggen bij Heugemerveld en industriegebied 'Mockveld', waar ondernemers klagen over vandalisme en diefstal door "ons edel buurmanschap uit het woonwagenkamp".
Uiteindelijk wordt opnieuw gekozen voor een nieuw terrein langs het spoor, een stuk zuidelijker.
Al lang van tevoren vertrekken uit pure noodzaak alvast wagens naar het gebied.
De woonwagenhistorie herhaalt zich: wat begint als 'modelkamp', is al snel achterhaald.
Als kampnestor Remmers in 1975 het roodwitte openingslint doorknipt, is het eigenlijk al duidelijk: Vinkenslag zal al snel niet meer voldoen.

Vinkenslag anno 2006 vanuit de lucht.

Het centrum van Vinkenslag anno 2006.
Om de afbeeldingen in een groter formaat te bekijken, surf naar Maastricht-Geschiedenis en klik op de betreffende afbeelding.
Opmerking