Stadsreiniging.
Het wagenpark van de gemeentereiniging in het jaar van oprichting, 1894.
Met het stroontmesjien door de stinkstad.
De stank was ondraaglijk.
De armenhuizen bij het Lang Grachtje hadden geen eigen toilet maar een gezamenlijk 'privaat', een houten poepdoos.
's Nachts kon je er geen hand voor ogen zien, met als gevolg dat de buurt bezaaid was met menselijke fecali?n.
Maastricht stonk een eeuw geleden.
Overal lag troep.
Veel straten hadden nog geen riool, maar een open goot midden in de straat.
Afval werd rechtstreeks in de Jeker, de Maas, het Bassin of het kanaal Luik-Maastricht gekiept.
Afgedankte matrassen en andere oude huisraad werden in het water of op mestvaalten gemieterd.
In openbare urinoirs werd gepoept en illegaal huisvuil en haardas gestort.
De varkensslagers aan de Vijfharingenstraat, die thuis uitbeenden, smeten hun afval in het riool.
De enorme rottingslucht in de stad werd gezien als een bedreiging voor de volksgezondheid.
Toen bij een cholera-epidemie in 1866 een groot aantal slachtoffers viel onder de arbeiders, realiseerde men zich niet dat het vervuilde drinkwater uit het Bassin of het kanaal de boosdoener was.
Men dacht de de besmetting door vervuilde lucht werd verspreid.
Om een einde te maken aan de onhygi?nische toestanden werd de 'inrigting van secreeten en secreetputten' verplicht.
In elke woning of elke achtertuin moest een 'huiske' aangelegd worden.
Waar dit technisch niet mogelijk was, moest een fosse mobile worden gebruikt, een fecali?nton.
Voor zes gulden per jaar werd de ton wekelijks door de gemeente geleegd.
De stroonttunnekes hadden handvatten waar twee stokken door gestoken konden worden; als een draagbaar werden ze dan naar de strontkar op straat gebracht.
De handel in fecali?n leverde de gemeente geld op, want met name de uitwerpselen van rijke lui hadden een hoog stikstofgehalte en leverden dus eersteklas mest.
Sommige boeren haalden daarom in het donker illegaal de stronttonnen leeg.
Stroontmesjien.
Later kreeg de gemeente een stroontmesjien, waarmee de fecali?n opgepompt werden en het smerige handwerk allengs overbodig werd.
Er was een heuse 'Verordening op de reinheid der straten en goten', maar velen hielden zich daar niet aan.
Elke woensdag en zaterdag liep een deender met een bel schreeuwend door de straten.
Straotkeere!
Bewoners die hun stoep niet goed veegden, riskeerden een boete.
De gemeenteraad besloot in 1893 dat het tijd was de stadsreinheid compleet in eigen hand te houden; een paar maanden later werd de gemeentereiniging opgericht.
Gestart werd op een terrein aan het Lindenkruis met een indrukwekkend wagenpark van vuilniskarren, tonnenwagens, een straatveegmachine en tien paarden.
De hondenkarren werden opgedoekt, 56 drekmennekes, straatvegers en tonnenwassers gingen het stadsvuil te lijf.
De houten tonnen waren inmiddels veelal rot en werden vervangen door gegalvaniseerde exemplaren.
In achterbuurten werden ijzeren vuilnisbakken op straat geplaatst.
Maastricht kreeg een waterleiding, waarmee het drinkwater schoon werd en toiletten met waterspoeling mogelijk werden.
De stadspompen, die voorheen goed water leverden, verloren meer en meer hun functie.
Het duurde nog decennia voordat de stronttonnen echt verdwenen.
Men was de winstderving van de mest niet graag kwijt en in veel huizen was het technisch ingewikkeld en duur om een watercloset en riool aan te leggen.
De urinestank, die vooral na de weekeinden uit de riolen opsteeg, bleef.
De riolen konden nog niet goed doorgespoeld worden omdat ze opslagplaats van mest waren.
Maar langzaam aan verbeterde de reinheid van stinkstad Maastricht.
Het wagenpark van de gemeentereiniging in het jaar van oprichting, 1894.
Met het stroontmesjien door de stinkstad.
De stank was ondraaglijk.
De armenhuizen bij het Lang Grachtje hadden geen eigen toilet maar een gezamenlijk 'privaat', een houten poepdoos.
's Nachts kon je er geen hand voor ogen zien, met als gevolg dat de buurt bezaaid was met menselijke fecali?n.
Maastricht stonk een eeuw geleden.
Overal lag troep.
Veel straten hadden nog geen riool, maar een open goot midden in de straat.
Afval werd rechtstreeks in de Jeker, de Maas, het Bassin of het kanaal Luik-Maastricht gekiept.
Afgedankte matrassen en andere oude huisraad werden in het water of op mestvaalten gemieterd.
In openbare urinoirs werd gepoept en illegaal huisvuil en haardas gestort.
De varkensslagers aan de Vijfharingenstraat, die thuis uitbeenden, smeten hun afval in het riool.
De enorme rottingslucht in de stad werd gezien als een bedreiging voor de volksgezondheid.
Toen bij een cholera-epidemie in 1866 een groot aantal slachtoffers viel onder de arbeiders, realiseerde men zich niet dat het vervuilde drinkwater uit het Bassin of het kanaal de boosdoener was.
Men dacht de de besmetting door vervuilde lucht werd verspreid.
Om een einde te maken aan de onhygi?nische toestanden werd de 'inrigting van secreeten en secreetputten' verplicht.
In elke woning of elke achtertuin moest een 'huiske' aangelegd worden.
Waar dit technisch niet mogelijk was, moest een fosse mobile worden gebruikt, een fecali?nton.
Voor zes gulden per jaar werd de ton wekelijks door de gemeente geleegd.
De stroonttunnekes hadden handvatten waar twee stokken door gestoken konden worden; als een draagbaar werden ze dan naar de strontkar op straat gebracht.
De handel in fecali?n leverde de gemeente geld op, want met name de uitwerpselen van rijke lui hadden een hoog stikstofgehalte en leverden dus eersteklas mest.
Sommige boeren haalden daarom in het donker illegaal de stronttonnen leeg.
Stroontmesjien.
Later kreeg de gemeente een stroontmesjien, waarmee de fecali?n opgepompt werden en het smerige handwerk allengs overbodig werd.
Er was een heuse 'Verordening op de reinheid der straten en goten', maar velen hielden zich daar niet aan.
Elke woensdag en zaterdag liep een deender met een bel schreeuwend door de straten.
Straotkeere!
Bewoners die hun stoep niet goed veegden, riskeerden een boete.
De gemeenteraad besloot in 1893 dat het tijd was de stadsreinheid compleet in eigen hand te houden; een paar maanden later werd de gemeentereiniging opgericht.
Gestart werd op een terrein aan het Lindenkruis met een indrukwekkend wagenpark van vuilniskarren, tonnenwagens, een straatveegmachine en tien paarden.
De hondenkarren werden opgedoekt, 56 drekmennekes, straatvegers en tonnenwassers gingen het stadsvuil te lijf.
De houten tonnen waren inmiddels veelal rot en werden vervangen door gegalvaniseerde exemplaren.
In achterbuurten werden ijzeren vuilnisbakken op straat geplaatst.
Maastricht kreeg een waterleiding, waarmee het drinkwater schoon werd en toiletten met waterspoeling mogelijk werden.
De stadspompen, die voorheen goed water leverden, verloren meer en meer hun functie.
Het duurde nog decennia voordat de stronttonnen echt verdwenen.
Men was de winstderving van de mest niet graag kwijt en in veel huizen was het technisch ingewikkeld en duur om een watercloset en riool aan te leggen.
De urinestank, die vooral na de weekeinden uit de riolen opsteeg, bleef.
De riolen konden nog niet goed doorgespoeld worden omdat ze opslagplaats van mest waren.
Maar langzaam aan verbeterde de reinheid van stinkstad Maastricht.
Opmerking