Aankondiging

Sluiten
No announcement yet.

oud gouvernementsgebouw

Sluiten
This topic is closed.
X
X
 
  • Filter
  • Tijd
  • Tonen
Clear All
nieuwe berichten

  • SJEF †
    replied
    oud gouvernementsgebouw

    DE TOREN DER PROVINCIALE GRIFFIE TE MAASTRICHT-II

    Allereerst rijst de vraag: waarom een toren?
    Heeft een provinciale griffie voor haar dienst daaraan behoefte ?
    Het antwoord moet ontkennend luiden, tenzij men de ambtenaren voorschrijft, dagelijks eenige malen de torentrap op en af te hollen om lenig te blijven.
    Zoover gaat de overheidszorg echter nog niet.
    Voor tijdaanwijzing ?
    In die behoefte wordt in Maastricht voldoende voorzien.
    Wat dan wel de reden is?
    Heelemaal duidelijk is mij deze niet, omdat ik niet weet, welke opdracht precies aan den Rijksbouwmeester is gegeven en of soms locale invloeden op een toren hebben aangedrongen.
    Uitgesloten is dit niet — prestige-torens bestaan nu eenmaal — al acht ik deze laatste oorzaak niet waarschijnlijk.
    Meer moet worden gedacht — en dit op grond van inlichtingen, mij welwillend door Ir. Bremer verstrekt — aan een zuiver aesthetisch motief als primaire oorzaak; het is aannemelijk, dat na de conceptie van het denkbeeld, een toren te stichten, motieven zijn gevonden om ook de nuttigheid van den toren te verdedigen.
    Het aesthetisch motief is dit, dat het plan van het gouvernementsgebouw tengevolge van den eigenaardigen vorm van het terrein (de ligging aan twee straten) en van de verschillende functies van de verschillende deelen van het gebouw een zeer gecompliceerden vorm moest krijgen en dat een toren op de plaats, waar deze is verrezen, gewenscht was om een overheerschend
    moment te krijgen tusschen de met elkaar eenigermate in concurrentie tredende massa's.
    Deze gedachtengang is in zooverre logisch, dat inderdaad de ligging van de gebouwen vanzelf den eisch stelt om een soort monumentaal rustpunt te vinden tusschen de van beide zijden komende gebouwen.
    Dat heeft Bremer goed ingezien en, gelet op zijn architectonische antecedenten, geloof ik stellig, dat hij er in zou zijn geslaagd, ook zonder een toren, een goede oplossing te vinden.
    Maar op zichzelf levert dit nog geen motief op voor een toren.
    Een toren, een zoo in de bebouwing der stad ingrijpend accent, trekt men niet op zonder dat er een betere reden is dan een aesthetische gevelkwestie.
    Er zijn architecten, die een funeste neiging hebben om steeds maar te zoeken naar accenten, vaak omdat ze onmachtig zijn, een goeden gevel te maken in harmonie met de ruimte-verdeeling.
    De toren moet dan de aandacht der goe-gemeente afleiden van de leegte van de rest.
    Men kent Bremer goed genoeg om te weten, dat hij die fratsen niet noodig heeft.
    Zijn gevel der provinciale griffie zegt ons al genoeg; deze wekt bij ons niet het verlangen om door een in het oog springend accent daarvan te worden afgeleid.
    Het komt mij dan ook voor, dat in dit niet voldoende aesthetische motief een der oorzaken is gelegen van het onbevredigend resultaat.

    Wie dezen toren ziet, krijgt dadelijk het gevoel, dat het een paradetoren is.
    Als bestaansredenen voor den toren (nu komen wij dus op de nuttigheid) wordt aangevoerd, dat het gebouw, gelegen aan onaanzienlijke straatjes, geen monumentale plaats inneemt en dat de toren, welke van enkele toegangswegen tot de stad, b.v. van de bruggen, van den Tongerschen weg en ook van het Vrijthof goed te zien is, tot baken kan dienen voor den vreemdeling,
    die den zetel van het gewestelijk bestuur zoekt.
    En verder, dat bij koninlijk bezoek aan de stad de koninklijke standaard van den toren zal waaien en dan door de heele stad kan worden gezien.
    En, wat nuchterder, ten slotte, dat boven in den toren de versche lucht wordt ingezogen voor de ventilatie, niet van het heele gebouw, maar alleen.... van de ontvangzalen in het gebouw.
    Met allen eerbied welke men aan den rijksbouwmeester Bremer verschuldigd is, moet worden verklaard, dat deze motieven niet voldoende zijn ter verdediging van den torenbouw.
    Dat niet-stadgenooten (het zullen meerendeels Limburgers zijn, die naar de provinciale griffie trekken en de plaats, gelijk aan de oude, best kennen) door een toren zouden moeten geholpen om de griffie te bereiken; dat zij een "baken" noodig zouden hebben om in deze provinciestad met ruim 60.000 inwoners den weg te vinden, is eenvoudig absurd.
    Niemand zoekt het gebouw van het provinciaal bestuur in de nieuwe wijken.
    Ieder begrijpt vanzelf al, dat dit gebouw zal staan in de oude stad.
    Welnu, die oude stad is in Maastricht niet van zoodanigen omvang en de oude stadsaanleg is niet zoo verward, dat men daarin niet heel eenvoudig den weg zou kunnen vinden ook zonder een toren als wegwijzer.
    In het zooveel grooter den Haag is nooit een klacht vernomen, voorzoover mij bekend, dat de torenlooze provinciale griffie aan het Korte Voorhout zoo onvindbaar is.
    Daar komt nog bij, dat de Bouillonstraat en de Lenculenstraat niet zóó onaanzienlijk zijn.
    Aan de eerste staat b.v. tegenover het nieuwe gebouw het charmante paviljoentje, waarin nu het IJkwezen gevestigd is, aan de tweede is het Museum van Oudheden gelegen.
    De Bouillonstraat komt uit op de straat, geheeten St. Servaasklooster, welke spoedig en rechtstreeks leidt naar het machtige, indrukwekkende complex van St. Servaas en St. Jan, beide gelegen aan het Vrijthof, het centrum der stad.
    De griffie is in Maastricht zóó gemakkelijk te vinden, dat een „baken" daarvoor onnoodig is.
    Even onnoodig als de wanstaltige worst, welke zich, tengevolge van de bemoeiingen van een anderen rijksbouwmeester, verheft uit de renaissance-hutspot van het Gouvernementsgebouw te Groningen.
    Over het motief, dat bij koninklijk bezoek de standaard van den toren voor ieder zichtbaar zal waaien, behoeven wij niet veel te zeggen; het is er kennelijk met de haren bij gesleept.
    Koninklijk bezoek aan een provinciale hoofdstad is niet zoo frequent, dat men daarvoor een toren moet bouwen ter hijsching van den standaard; en wie dezen laatsten dan met alle geweld wil zien moet maar naar het gouvernementsgebouw wandelen.
    Dat ten slotte ventilatie met ingezogen buitenlucht in de ontvangzalen zonder een toren onmogelijk zou zijn, zal wel niemand beweren.
    Last edited by Toller; 14 december 2014, 20:40.

    Leave a comment:


  • SJEF †
    replied
    oud gouvernementsgebouw

    DE TOREN DER PROVINCIALE GRIFFIE TE MAASTRICHT-I

    De toren van een gebouw is, ook figuurlijk gesproken, de culminatie van het bouwwerk; zij is als het slotaccoord eener sonate, als de laatste bladzijde van een boek.
    In deze laatste daad moet de essentie zijn van het kunstwerk; de toren moet ook in overdrachtelij ken zin een hoogtepunt zijn.
    Hoe goed de rest van het werk ook moge wezen, wanneer deze bekroning, deze culminatie van het werk onbevredigd laat, is er voor ons gevoel geen voltooid kunstwerk aanwezig.
    Nu hebben wij in de laatste jaren overal gebouwen zien verrijzen met torens, die alleen voor de meetkunde hoogtepunten zijn, maar aesthetisch bezien laagtepunten in de architectuur zijn.
    In de bekroning van het werk toont zich de meester, niet alleen in de beperking; en zeker, wij bezitten een aantal voortreffelijke architecten, die, met Berlage als wegbereider, ons weer een bouwkunst hebben gegeven, welke een voortzetting is van een groote traditie, die in de 19e eeuw op nog steeds niet afdoend verklaarde wijze werd verlaten om plaats te maken voor een tijdperk, waarin alle gevoel voor constructieve eerlijkheid, voor harmonie der vormen en zelfs voor een goed deel het juist begrip voor doelmatigheid verloren gingen.
    Wij zijn nu weer een eind op weg om de schade in te halen, maar wij zijn nog lang niet toe aan een nieuwe aera in de bouwkunst, welke, door voltooiing van alle elementen, op de hoogte staat van de groote bouwperioden van het verleden.
    Wellicht is een nieuwe maatschappelijke orde, waarin de verscheidenheid van het individu zich ten volle kan ontwikkelen zonder de maatschappelijke en staatkundige eenheid aan te tasten (dus geen geüniformeerde politiestaat als Duitschland of Rusland) noodig om dit ideaal te verwezenlijken.

    De torenbouw in Nederland is het zichtbare teeken van de huidige periode onzer bouwkunst: veel schoons, maar nog geen voleindiging.
    Juist in de moderne torens zijn veel mislukkingen, misbaksels zelfs; waar iets geslaagd is, gaat het vaak terug op oude voorbeelden.
    Niettemin, of liever gezegd juist door de aantrekkingskracht van het probleem, verrijzen steeds weer nieuwe torens, noodig of niet noodig, waarin krampachtig is gezocht naar iets nieuws, naar de eindelijke overwinning van den geest over de onhandelbare stof.
    Nu is het de eerzucht van den opdrachtgever, dan weer zijn behoefte aan reclame, ook de eerzucht van den architect of zijn verlangen om een onbelangrijken gevel aan een accent te helpen, welke een toren doet verrijzen.
    Hadden van ouds alleen de kerken, stadhuizen en stadspoorten het toren-privilege, nu schijnen ook winkels, bankgebouwen, kantoorcomplexen, musea het aan hun eer verplicht te zijn er een toren op na te houden.
    Het dagblad "De Telegraaf" bezit haar toren (nog een van de beste der moderne torens) aan de N.Z. Voorburgwal te Amsterdam, object van reclame.
    Reclame ook de zeer weinig geslaagde "griffelkoker" van Dudok's Rotterdamsche Bijenkorf.
    Wat voor zin het heeft een museum als het nieuwe Boymans te Rotterdam van een toren te voorzien, ontgaat mij.
    Het nieuwste op dit gebied is de toren, welken men noodig heeft gevonden te doen uitrijzen boven het nieuwe — nog niet voltooide — gebouw der provinciale griffie te Maastricht.
    Nu wij zoo ver zijn gekomen, dat ook voor een dergelijk gebouw een toren moet verrijzen, is het de moeite waard bij dit
    verschijnsel stil te staan en deze typeerende torenbouw aan critiek te onderwerpen.
    Het voorbeeld is des te interessanter omdat hier een toren verrees, waarvan het nut niet is aangetoond, de schoonheid problematiek is en die het gezelschap moet verdragen van een keur van min of meer indrukwekkende torens uit het verleden.

    In het centrum van oud-Maastricht, dicht bij de St. Servaas, ligt aan de Bouillonstraat het gebouw van het provinciaal bestuur, waarvan nu een deel met den toren gereed is.
    Het daarnaast gelegen huis van den Commissaris der Koningin, een zeer eenvoudig gebouw zonder pretentie maar goed van verhoudingen en den indruk wekkende, dat de gevel van de 18e eeuw dateert, zal worden afgebroken ter voortzetting van den bouw van de griffie.
    Aan de Lenculenstraat, welke met de Bouillonstraat een hoek vormt, is ook een deel der gebouwen in wording.
    De eigenaardige ligging aan twee straten stelt den bouwmeester begrijpelijkerwijze voor het vraagstuk, hoe hij aan die bijzondere ligging recht zal doen wedervaren.
    Het in de Bouillonstraat reeds verrezen gebouw geeft den architect zeer zeker aanspraak op onze bewondering.
    Het is, evenals de toren, gebouwd met een lichtgele steen, klaarblijkelijk uit noordelijk Limburg.
    De indeeling met zeven open arcaden, waarboven vijf hooge smalle ramen met zeer verticale strekking, met boven elk raam, dicht onder de lijst, een oeuil-de-boeuf, is rustig, voornaam en uitstekend van verhouding.
    Naar de zijde van St. Servaas springt de gevel vooruit evenals aan de andere zijde, alwaar de toren van den grond af is geaccentueerd.
    Het is kennelijk de bedoeling, aan den anderen kant van den toren — daar, waar nu het huis van den Commissaris nog staat — den bouw op gelijke wijze voort te zetten.
    Wanneer wij nog terloops de opmerking maken, dat Bremer in dezen gevel invloed toont van Skandinavische bouwkunst, zij het in mindere mate dan Friedhoff, dan kunnen wij van den gevel afscheid nemen om ons te bepalen tot den toren.
    Last edited by Toller; 14 december 2014, 20:34.

    Leave a comment:


  • SJEF †
    replied
    oud gouvernementsgebouw

    Naam: Gouvernementsgebouw Bouillonstraat, Lenculenstraat Maastricht
    Type: bestuursgebouwen;

    Opdrachtgever: Rijksgebouwendienst (intern)
    Uitgevoerd: ja
    Bestaand: ja

    Architecten:
    Forreest, Van (Bureau Rijksgebouwendienst) / 1930-1935 - toezicht;
    Bastmeyer (Bureau Rijksgebouwendienst) / 1930-1935 - toezicht;
    Fabrie, J. van den (Bureau Rijksgebouwendienst) / 1930-1935 - toezicht;
    Alkema, G. (Bureau Rijksgebouwendienst) / 1930-1935 - toezicht;
    Smets, F. (Bureau Rijksgebouwendienst) / 1930-1935 - toezicht;
    Stevens, E.J. (Bureau Rijksgebouwendienst) / 1930-1935 - toezicht;
    Hamel, A.B. van (Bureau Rijksgebouwendienst) / 1930-1935 - toezicht;
    Emmen, J. (Bureau Rijksgebouwendienst) / 1928-1935 - betonconstructie;
    Caspers, C. (Bureau Rijksgebouwendienst) / 1930-1935 - de meeste metalen onderdelen als trap- en balkonhekken, verlichtingsornamenten en de stalen meubelen;
    Bremer, G.C. (Bureau Rijksgebouwendienst) / 1926-1935.

    Beganegrond

    Bijdragen:
    N.V. Starlift (Voorburg) - liften;
    Fa. H. Pander & zn. (Den Haag) - meubeluitvoering;
    Fa. C. Koops (Den Haag);
    Fa. P.G. Duchateau (Schiedam);
    Kon. Hand- Tapijtknooperij 'Kinheim' (Beverwijk) - tapijten;
    Mijll Dekker, K. van der (Nunspeet);
    AZNEM (Roermond);
    ATIBA Plantage (Amsterdam);
    IJzergieterij W. Doesborgh & zn. (Tegelen) - gietwerk;
    N.V. Glasmaatschappij (Heerlen) - beglazing;
    N.V. L. Wagemans & zn. (Roggel) - meubeluitvoering;
    N.V. Heerlensche Timmerfabriek (Heerlen);
    Hillen, J.B. - meubeluitvoering;
    Fa. Schunck (Heerlen) - Kunradersteen;
    Van Kasteel (Amsterdam) - natuurstenen;
    N.V. Hygiënische Vloeren (Amsterdam) - vloeren;
    N.V. Stoomtimmerfabriek 'De Rietvink' (Eindhoven) - timmerwerk;
    Fa. M.J. van IJzerloo (Rijswijk);
    N.V. Handelsbureau (Voorburg);
    Fa. G.B. van Hoek (Wassenaar);
    Fa. Dagnelie & Cox (Amerongen) - tuinaanleg;
    Bruynzeel (Zaandam) - vloeren;
    N.V. A. Lachapelle's Parketfabrieken (Breda) - parket;
    Fa. J. Gijsen (aannemer, Sittard) - stukadoorswerk;
    N.V. Dakpannenfabriek 'De Valk' (Echt) - dakpannen;
    N.V. Wagemans en Van Tuinen (Maastricht) - tuinaanleg;
    Balendong, J. - beeldhouwwerk, uitvoering ontwerp C.H.M. Vos;
    Jelinger, H.A. - muurschildering gang verdieping;
    Michiels van Kessenich, J.C. - muurschildering Feestzaal;
    Vos, C.H.M. - beeldhouwwerken;
    Hekkema, H. - muurschildering Griffiehal;
    Nicolas, J.A.H.T. - glas-in-lood Statenzaal;
    Grégoire, J. - glas-in-lood Traphal Lenculenstraat;
    Hoek, G.B. van - uitvoering.

    Betonconstructie 1ste verdieping

    Adres: Bouillonstraat 13, 6211 LH, Maastricht
    Archiefgegevens: NAi/HEME inv.nr. 120;
    RHC Limburg/Provinciaal Bestuur van Limburg 1914-1943, inv.nr. 44, dossier 44.12, dossier 44.13, dossier 44.25, dossier 44.26;
    Nationaal Archief/Afdeling Kaarten en tekeningen, 4.RGD, inv.nr. 899, fotoverzameling n. 1678;
    RHC Limburg/Gemeentearchief Maastricht, Archief Dienst Stadsontwikkeling 1918-1943, inv.nr. 3236, 3237;
    Gemeentearchief Maastricht/MIP-Cairs nummer 0005671, foto's 12,22,23, inv. code L-ZL-5671;
    NAi/TENT inv.nr. 225 (negatief foto 007440)

    Bijzonderheden:
    Bremer kreeg in 1926 de opdracht om het nieuwe Gouvernementsgebouw in Maastricht te ontwerpen.
    In 1929 waren de schetsen zeer waarschijnlijk al klaar.
    De officiële tekeningen dateren van 1930 (opdracht nr. 152).
    De aanbesteding vond plaats op 7 februari van dat jaar.
    Tussen februari 1930 en augustus 1932 werd de ambtswoning gebouwd, daarop volgde het gedeelte dat voor de Statenzaal, Gedeputeerdenzaal en Sectiekamers beschikbaar was.
    Nadat dit gedeelte in 1933 gereed was, volgde de bouw van de vleugel voor de administratie van de provinciale Griffie.
    Het geheel voltooide gebouw werd officieel in gebruik gekomen op 1 juli 1935.
    Na de officiële opening legde Bremer vol trots zijn architectonische opvattingen en de technische uitvoering uit in een artikel in de Limburger Koerier van 29 juni 1935.
    Een jaar later publiceerde hij in het blad Heerlen als mijn- en industriestad een uitgebreider artikel.
    De rijksbouwmeester vond de prestigieuze opdracht zeer aantrekkelijk, maar hij was zich tegelijkertijd bewust van de moeilijkheden ervan.
    Het bouwterrein was geaccidenteerd en had een eigenaardige, onregelmatige vorm.
    Daar kwam nog bij dat door bezuinigingen de onteigening van de woningen hoek Papenstraat-Bouillonstraat en Lenculenstraat niet doorging, waardoor het nieuwe gebouw achter deze huizen om moest worden aangelegd.
    Bij de bouw van het complex speelden bovendien de belangen van verschillende partijen mee: de provincie Limburg, het Ministerie van Financiën, de gemeente Maastricht, en misschien zelfs het Koninklijk Huis.
    Bremer ontwierp om de al bestaande tuin een U-vormige plattegrond met de laagste vleugel aan de Papenstraat en de Bouillonstraat.
    De vleugel aan deze straat kreeg twee hoofdingangen en aan de uiteinden twee dienstingangen (de tweede ingang links werd later door een venster vervangen).

    Doorsneden.

    De eerste hoofdingang leidt via een monumentale trap naar de ontvangstruimtes en de privé-appartementen uit die tijd.
    De appartementen, op de verdieping van deze vleugel en op de zuidelijke zijvleugel, waren met oog op de veiligheid en privacy aan de tuinkant gelegen.
    De tweede hoofdingang leidt naar een centrale hal die door de twee verdiepingen omhoog gaat.
    Om deze hal heen waren de vertrekken van de Griffiekantoren gelegen.
    In het gedeelte op de begane grond bevond zich ook een grote ruimte voor het Provinciaal Archief.
    Aan de Lenculenstraat, waar men via een monumentale ingang de toenmalige Statenzaal kon bereiken, ontwierp Bremer een pleintje, zodat auto's de daar gelegen garages konden inrijden.
    Overigens was er aanvankelijk een omstreden plan deze ingang van een plein te voorzien, maar dit is niet uitgevoerd.
    Bremer was er van overtuigd dat een nieuw gebouw in de bestaande historische context zou moeten passen.
    De nieuwe gevel van het Gouvernementsgebouw mocht het historische stratenpatroon niet aantasten en moest bij de oude eenvoudige dak-aan-dak gebouwde huizen aansluiten.
    Dat was trouwens ook de wens van de leden van de schoonheidscommissie, bij wie Bremer bijzonder gewaardeerd was.
    Om die reden werd de gevel aan de Papestraat en de Bouillonstraat door zeven verschillende bouwdelen gevormd.
    Het gebouw sluit aan bij het bestaande stratenpatroon door middel van twee symmetrisch opgestelde begrenzende bouwdelen die de oude huizen parafraseren.
    Alle zeven bouwdelen wijken af van elkaar qua positie ten opzichte van de rooilijn, het aantal bouwlagen, evenals de hoogte en vorm van hun daken en vensters.
    Al deze verschillen droegen een symbolische lading, zodat ieder afzonderlijk bouwdeel de functie van de achterliggende ruimte afspiegelde.
    Het derde en vierde bouwdeel, het toenmalige representatieve gedeelte, zijn door twee pylonen begrensd.
    Daar hebben de vijf smalle vensters een zeer opvallende verticale strekking; ze zijn bovendien met natuursteen omlijst en met een sluitsteen bekroond.
    Een rij ronde vensters of oeils-de-boeuf die dicht onder de lijst zijn aangebracht, onderstrepen het belang van deze bouwdelen.
    De twee voornaamste ingangen zijn door een balkon met een bronzen balustrade aangegeven.
    Maar bij het representatieve gedeelte rust het balkon op een sierlijke arcade met zuilen van Syeniet (een soort graniet uit Noorwegen) en bij de Griffie op een simpele arcade met pilasters.
    Ook in de hof duiden de vrij streng getekende gevels de kantoren aan, terwijl de appartementen door een open portiek met lage en forse zuilen herkenbaar zijn gemaakt.
    Aan de Lenculenstraat, waar de visuele verbinding met het centrum van de oude stad niet meer aanwezig is, heeft de gevel een moderner karakter.
    Tussen de twee gebogen vleugels van de garages rijzen majestueus de drie hoge bogen van de ingang naar de Statenzaal op, met daarboven drie grote, rechthoekige vensters.
    In een dergelijke versnippering van vormen en maten zocht Bremer naar architectonische verbindingselementen die eenheid aan het geheel konden geven.
    Hij gebruikte daarvoor een moderne vertaling van klassieke elementen: een fries, een basement en een arcade.
    Het opvallende, uitgemetselde fries en het hoge basement van gladde natuursteen en bugnato rustico van ruw natuursteen sieren het hele complex.
    De arcade, die langs het hele complex loopt, bevat vensters en loggia's.
    De motieven van het basement in ruw rusticawerk en de arcade eindigen plechtig met de drie hoge bogen in ruwe natuursteen aan de Lenculenstraat.
    De toren, die tussen het representatieve gedeelte en de Griffie verrijst, is een verbindingselement en monumentaal rustpunt tussen de ongelijke gedeelten van het complex.
    Daarbij is een torenachtige erker, die tevens aan de tuinkant in spiegelbeeld wordt herhaald, als overgangselement tussen de toren en de straat aangebracht.
    De 46,5 meter hoge toren heeft als basisvorm een langgerekte rechthoek met de kortste zijde aan de Bouillonstraat.
    Daardoor krijgt de toeschouwer vanuit dat standpunt de valse indruk van een ranke toren, terwijl gezien vanuit het Vrijthof de toren vrij breed lijkt.
    De toren is door twee op elkaar geschoven lichamen gevormd, beide met steil en holgebogen zadeldaken die van een koperen beplating zijn voorzien, wat de toren een 'barokke' toon geeft.
    Omdat een dergelijke smalle toren in Nederland vrijwel ongekend was, is het aannemelijk dat Bremer een voorbeeld uit het buitenland kende.
    Er zijn in het complex verschillende architectonische elementen die aan Italiaanse architectonische voorbeelden doen denken, zoals de marmeren representatieve trappen, de tongewelven met cassettes van de representatiezalen en de loggia van de ambtswoning.

    Vooraanzicht.

    Het is mogelijk dat Bremer inspiratie voor de toren heeft opgedaan bij de toren van het Palazzo Pubblico van Siena, waar er ook een combinatie is van een bakstenen lichaam en een marmeren hoofdgedeelte.
    In de constructie van het Gouvernementsgebouw mengde Bremer traditionele en moderne bouwmaterialen.
    Er waren geen problemen met de fundering, omdat Maastricht geen drassige bodem heeft.
    Het hele gebouw heeft een skelet van gewapend beton met muurwerk van baksteen en natuursteen.
    Er werd een kelder van gewapend beton gebouwd en voor het aanleggen van de vloeren gebruikte Bremer hetzelfde materiaal.
    Met name ook bij het neerzetten van de toren en het plaatsen onder de grond van de twee verdiepingen hoge brandvrije kluis, waarin een deel van het provinciale archief werd ondergebracht.
    De berekeningen voor het gewapende beton werden door rijksingenieur J. Emmen (1889-1965) uitgevoerd.
    De vensters kregen moderne stalen kozijnen en een stenen omlijsting.
    Bremer onderstreepte in zijn artikelen dat er bij de uitvoering van het Gouvernementsgebouw naar werd gestreefd zoveel mogelijk inheemse materialen te gebruiken, hetgeen trouwens ook tot de officiële richtlijnen van de Rijksgebouwendienst behoorde.
    De bakstenen waren van Limburgs fabrikaat, de arcades en het hele basement werden in kunradersteen, een Limburgse mergelsoort, opgetrokken en de daken werden met donkere verglaasde Limburgse pannen gedekt.
    Limburgse kunstenaars, de glazeniers J.A.H.T. Nicolas (1897-1972) en J. Grégoire (1887-1960), de beeldhouwer C.H.M. Vos (1880-1954), de schilders H. Hekkema, jkvr. J.C. Michiels van Kessenich en H.A. Jelinger (1895-1961), versierden het gebouw volgens een iconografisch programma met een zware politieke lading.
    In de necrologieën van Bremer werd dit gebouw altijd genoemd als een van de meesterwerken van de rijksbouwmeester.
    Het gebouw stuitte op enorme kritiek van de plaatselijke bevolking en de katholieke intelligentsia.
    Bovendien werd op de dag van de officiële opening in het Bouwkundig Weekblad geen woord aan het complex gespendeerd. Daarentegen nam H.P. Berlage het gebouw op in zijn boekenreeks over moderne bouwkunst in Nederland.
    De Tentoonstellingsraad gebruikte foto's van het complex in verschillende tentoonstellingen binnen en buiten Nederland zoals bij de Royal Scottish Academy te Edinburgh in 1936.
    Op de tentoonstelling 'Nederland bouwt in baksteen 1800-1940' in het Museum Boijmans werden deze foto's tentoongesteld (26 juli -15 september 1941).
    Nog veel later, in 1971, werden deze bij de tentoonstelling 'Naar het nieuwe bouwen' in het Van Abbemuseum te Eindhoven geëxposeerd.
    In het boek 'De Rijksbouwmeesters' wordt A.A. van Hemert, een medewerker van Bremer, aangewezen als mogelijk medeontwerper van 'een aantaal representatieve vertrekken'.
    Deze veronderstelling is echter niet juist.
    Het complex werd in 1997 tot rijksmonument verklaard (RACM Zeist, monument verklaring registratie nr. 506629).
    Momenteel is het de zetel van de faculteit Jurisprudentie van de Universiteit Maastricht.
    Last edited by Toller; 14 december 2014, 20:33.

    Leave a comment:


  • Minckeleers
    replied
    Oorspronkelijk geplaatst door SJEF Bekijk bericht
    Een uit de kluiten gegroeid schildwachthuisje.
    Als hij het nog kon navertellen zou ex-rijksbouwmeester G.C. Bremer (voornamen hadden ze in zijn tijd niet) ongetwijfeld een
    knipselmap vol negativisme uit een la kunnen trekken over de toren die hij ruim zeventig jaar geleden ontwierp voor het voormalige gouvernementsgebouw in de Bouillonstraat.
    De voornamen zijn Gustav Cornelis.

    Leave a comment:


  • SJEF †
    replied
    oud gouvernementsgebouw

    De naam gouvernement is oorspronkelijk de naam van de ambtswoning van de gouverneur van de vesting Maastricht.
    In 1591 huurde het stadsbestuur het huis De Creft (de kreeft) in de Bredestraat, omdat het Spaans Gouvernement aan het Vrijthof kennelijk niet meer voldeed.
    Op 28 mei 1616 besloot het stadsbestuur huizen te kopen aan de Bouillonstraat en die in te richten tot woning.
    Na 1815 is het de ambtswoning voor de commissaris des konings in de provincie Limburg, die als functionaris "gouverneur" bleef heten.
    De in 1616 twee aangekochte huizen in de Bouillonstraat lagen bij de oude Lenculenpoort.
    De erven Van Briel kregen 4.800 voor het ene en een zekere Pastoir kreeg 2.200 gld lks voor het andere.
    De eerste bewoner was Claude de Lannoy.
    Het gouvernement werd verbouwd c.q. vergroot in ca. 1645, 1656, 1658, 1666 en in 1777, toen er o.l.v. architect-aannemer Mathias Soiron een tweede verdieping op kwam.
    Het ijzeren balkon stamt uit 1860.

    Gouvernement 1902.

    In de bovenzaal hingen de portretten van de gouverneurs der stad Maastricht.
    Maar in de Franse Tijd heeft de toenmalige gouverneur Hobbe baron van Aylva die portretten laten verdwijnen, en wel naar de Duitse stad Fulda, waar ze momenteel nog hangen.
    In de Franse Tijd werd het gouvernement het huis van de prefect en zetel van het bestuur van het departement Nedermaas.
    Napoleon verbleef er, maar ook de Oranjevorsten wanneer zij een bezoek aan Maastricht brachten.

    Koninklijk bezoek.

    In 1859 verkocht de Gemeente haar eigendom aan het Rijk voor 44.500 gld en bouwde van de opbrengst de gasfabriek.
    Het oude gouvernement werd vanaf 1929 afgebroken en vervangen door nieuwbouw, naar een ontwerp van rijksbouwmeester G.C. Bremer en voltooid in 1935.
    Rechts van de toren lagen de provinciale kantoren en links daarvan de representatieve ruimtes voor ontvangsten.
    Een haaks erop staande tuinvleugel was de ambtswoning van de gouverneur.

    Last edited by Toller; 14 december 2014, 20:32.

    Leave a comment:


  • SJEF †
    started a topic oud gouvernementsgebouw

    oud gouvernementsgebouw

    Een uit de kluiten gegroeid schildwachthuisje.

    Zet een gebouw neer en er komt altijd kritiek op.
    Dat is nu zo, maar vroeger niet anders.
    Als hij het nog kon navertellen zou ex-rijksbouwmeester G.C. Bremer (voornamen hadden ze in zijn tijd niet) ongetwijfeld een knipselmap vol negativisme uit een la kunnen trekken over de toren die hij ruim zeventig jaar geleden ontwierp voor het voormalige gouvernementsgebouw in de Bouillonstraat.
    Vanaf het moment waarop de bouwvakkers de hoogte in gingen, werd openlijk getwijfeld aan de zin van die toevoeging aan een gebouw dat verder vooral lof oogstte voor functionaliteit en inrichting.
    Maar met de toren kwam het nooit meer goed.
    Zelfs in 1986 nog, toen het gebouw in handen kwam van de Universiteit Maastricht, werd nog serieus geopperd om ‘dat lelijke ding nu eindelijk af te breken’.

    Inmiddels is De Griffietoren (zoals hij in de volksmond is genoemd) vergroeid met het Maastrichtse silhouet en heeft niemand het nog over mooi of lelijk.
    De tijd doet zoals zo vaak zijn werk.
    Maar in 1935, het opleverjaar van het gouvernement, was de kritiek snoeihard.
    Hoe durfde architect Bremer het om pal naast de beroemde torens van de Sint Jan en de Servaasbasiliek een concurrent te plannen?
    In het blad De Nedermaas werd openlijk de vraag opgeworpen of wel iemand gefeliciteerd moest worden met het bouwwerk.
    ‘De Mongoolse toren detoneert vervaarlijk in ons pikante Maastrichtse stadsbeeld, zoo rijk aan torens in velerlei stijl.
    Dat iemand moge opstaan om dat spits af te bijten, het plompe ding dat zich naast de fijne torens van St. Jan en St. Servaas opdrong!’
    Bremer had er nooit een geheim van gemaakt dat hij de toren als aandachtstrekker had toegevoegd aan het gouvernementsgebouw.
    Een toren zonder nut, concludeerde architectuurcriticus J. Slagter.
    Want hij geloofde er niks van dat er mensen in zouden gaan werken: ‘Tenzij men de ambtenaren voorschrijft dagelijks eenige malen de torentrap op en af te hollen om lenig te blijven’.

    In die dagen werd de torenbouw verdedigd met het argument dat de top de perfecte plek was om de vlag te laten wapperen als er koninklijk bezoek naar Maastricht kwam.
    Absolute onzin, vond Slagter: ‘Koninklijk bezoek aan een provinciale hoofdstad is niet zoo frequent, dat men daarvoor een toren moet bouwen ter hijsching van den standaard’.
    Een toren moet in overdrachtelijke zin het hoogtepunt van een gebouw zijn, vond hij.
    Hier was sprake van een laagtepunt.
    De Limburger Koerier, een van de voorlopers van de krant "De Limburger, schreef op 29 juni 1935 over de toren: ‘Zijn tentdak is met zonderlinge schakeringen van bouwkunst vergeleken: van een Mongoolse pagode tot een uit de kluiten gegroeid schildwachthuisje toe.
    Erkend moet worden dat in het wonderschone geheel der oude Maastrichtse torens, zoals zij van een hoogte bezien, het stadsbeeld karakteristiek beheersen, deze gouvernementele toren, naar de mening van velen, misstaat en storend werkt’.

    Toren oud-gouvernement.
    Eigenaar: Universiteit Maastricht, gekocht in 1986 als onderkomen voor het college van bestuur, momenteel huist de Faculteit der Rechtsgeleerdheid er.
    Historie: geopend op 1 juli 1935 en vervolgens voor beheer en onderhoud overgedragen aan het Rijk.
    Sinds 1 januari 1944 eigendom van de provincie, die het na ingebruikname van het Provinciehuis aan de Maas verkocht aan de universiteit.
    Bijnamen: De Griffietoren, vanwege de provincie-ambtenaren die er werkten en De Pagode, vanwege de typische zadeldakvorm.
    Gebouwd naar een ontwerp van oudrijksbouwmeester G.C. Bremer die in Maastricht ook verantwoordelijk was voor de Wilhelminabrug.
    Om het gouvernement te kunnen bouwen, moest het oude provinciehuis op dezelfde plek worden afgebroken.
    In totaal vergde het zes jaar voor het nieuwe gebouw er stond.
    Huidige functie toren: geen, behoudens drager van communicatie-apparatuur.
    De toren is afgesloten en wordt alleen nog deels gebruikt als opslagruimte.
    De deur ging letterlijk op slot nadat studenten na afloop van een feest in kennelijk staat van dronkenschap de toren beklommen en op het dak gingen zitten.
    Literatuur: Het gouvernementsgebouw te Maastricht, door Jos Daniels (1959), te koop bij antiquariaat Stille in de Rechtstraat.

    © gazet De limburger door John Hoofs 110708.
    Last edited by Toller; 14 december 2014, 20:31.
Bezig...
X