Leefbaarometer peilt het waterbedeffect.
Een innovatief instrument laat zien of de problemen uit de Vogelaarwijken verschuiven naar de buren.
‘Leuk, zo’n quickscan.’
Hoe te meten of het wijkenbeleid van minister Vogelaar (Wonen, Wijken en Integratie) het gewenste resultaat oplevert?
Kan het zo zijn dat de extra maatregelen voor de veertig probleemwijken onverwacht negatieve effecten oproepen, bijvoorbeeld verschuiving van de problemen naar naastgelegen wijken?
In een deze week uitgebracht rapport waarschuwde de Algemene Rekenkamer voor dat gevaar en ruwweg tegelijkertijd presenteerde VROM een nieuw instrument om de effecten van het wijkenbeleid te monitoren: de Leefbaarometer.
Aan de hand van dit instrument kunnen beleidsmakers volgen of er in de omgeving van de probleemwijken inderdaad een zogeheten waterbedeffect optreedt, zegt het ministerie.
Leefbaarheid is een lastig te definiëren begrip.
VROM hanteert ‘het oordeel van bewoners over de kwaliteit van hun woonomgeving’ als leidend principe.
‘Het interessante is dat nu niet alleen de beleving van de mensen zelf maar ook hun feitelijke gedrag is gekoppeld’, zegt Gerard Marlet van de Stichting Atlas voor Gemeenten.
Hij voorziet dat de monitor, gefundeerd op 49 indicatoren, veel gaat worden gebruikt door lokale bestuurders.
‘Je kunt nu veel beter zien of het in een buurt de goede of de slechte kant opgaat.’
De kracht schuilt in het definiëren van ‘homogene’ gebiedjes, zegt Marlet.
‘Sommige wijken staan te boek als probleemwijken, maar binnen die geografische grenzen kan het in bepaalde buurtjes juist heel goed gaan.’
Voor het opstellen en wegen van de 49 indicatoren hebben de samenstellers van de Leefbaarometer geput uit een berg geregistreerde gegevens.
Van woninggegevens van het kadaster en cijfers over de leefomgevingskwaliteit van het Milieu- en Natuur Planbureau tot politiecijfers over vernielingen en criminaliteit.
Grote gemeenten hebben vaak al eigen onderzoeksafdelingen, maar toch is de Leefbaarometer een welkome innovatie, zegt Marn van Rhee van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek in Rotterdam.
Hij wijst erop dat de meter aansluit bij de tendens om minder doelgroepenbeleid te ontwikkelen en meer gebiedsgericht te werken.
Van alle steden komt Rotterdam er in de meter het ongunstigst uit.
Schrale troost: de score per buurt (er zijn in Nederland 43 buurten die onder het minimumniveau liggen) is gebaseerd op cijfers uit 2006.
Van Rhee: ‘Wij hebben negen hotspots aangewezen, gebieden waarin we veel investeren.
Je wilt gaandeweg wel resultaten zien.
Interessant is ook dat je straks aan de hand van de barometer kunt zien wat andere gemeenten dan hebben gedaan om positieve effecten te krijgen.’
En wat heeft de burger eraan?
‘Het is altijd leuk om een quickscan te maken van je eigen buurt of een waar je naartoe wilt verhuizen’, zegt Van Rhee.
Een innovatief instrument laat zien of de problemen uit de Vogelaarwijken verschuiven naar de buren.
‘Leuk, zo’n quickscan.’
Hoe te meten of het wijkenbeleid van minister Vogelaar (Wonen, Wijken en Integratie) het gewenste resultaat oplevert?
Kan het zo zijn dat de extra maatregelen voor de veertig probleemwijken onverwacht negatieve effecten oproepen, bijvoorbeeld verschuiving van de problemen naar naastgelegen wijken?
In een deze week uitgebracht rapport waarschuwde de Algemene Rekenkamer voor dat gevaar en ruwweg tegelijkertijd presenteerde VROM een nieuw instrument om de effecten van het wijkenbeleid te monitoren: de Leefbaarometer.
Aan de hand van dit instrument kunnen beleidsmakers volgen of er in de omgeving van de probleemwijken inderdaad een zogeheten waterbedeffect optreedt, zegt het ministerie.
Leefbaarheid is een lastig te definiëren begrip.
VROM hanteert ‘het oordeel van bewoners over de kwaliteit van hun woonomgeving’ als leidend principe.
‘Het interessante is dat nu niet alleen de beleving van de mensen zelf maar ook hun feitelijke gedrag is gekoppeld’, zegt Gerard Marlet van de Stichting Atlas voor Gemeenten.
Hij voorziet dat de monitor, gefundeerd op 49 indicatoren, veel gaat worden gebruikt door lokale bestuurders.
‘Je kunt nu veel beter zien of het in een buurt de goede of de slechte kant opgaat.’
De kracht schuilt in het definiëren van ‘homogene’ gebiedjes, zegt Marlet.
‘Sommige wijken staan te boek als probleemwijken, maar binnen die geografische grenzen kan het in bepaalde buurtjes juist heel goed gaan.’
Voor het opstellen en wegen van de 49 indicatoren hebben de samenstellers van de Leefbaarometer geput uit een berg geregistreerde gegevens.
Van woninggegevens van het kadaster en cijfers over de leefomgevingskwaliteit van het Milieu- en Natuur Planbureau tot politiecijfers over vernielingen en criminaliteit.
Grote gemeenten hebben vaak al eigen onderzoeksafdelingen, maar toch is de Leefbaarometer een welkome innovatie, zegt Marn van Rhee van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek in Rotterdam.
Hij wijst erop dat de meter aansluit bij de tendens om minder doelgroepenbeleid te ontwikkelen en meer gebiedsgericht te werken.
Van alle steden komt Rotterdam er in de meter het ongunstigst uit.
Schrale troost: de score per buurt (er zijn in Nederland 43 buurten die onder het minimumniveau liggen) is gebaseerd op cijfers uit 2006.
Van Rhee: ‘Wij hebben negen hotspots aangewezen, gebieden waarin we veel investeren.
Je wilt gaandeweg wel resultaten zien.
Interessant is ook dat je straks aan de hand van de barometer kunt zien wat andere gemeenten dan hebben gedaan om positieve effecten te krijgen.’
En wat heeft de burger eraan?
‘Het is altijd leuk om een quickscan te maken van je eigen buurt of een waar je naartoe wilt verhuizen’, zegt Van Rhee.
Opmerking