Aankondiging

Sluiten
No announcement yet.

Maastricht anno 1900

Sluiten
X
 
  • Filter
  • Tijd
  • Tonen
Clear All
nieuwe berichten

  • Maastricht anno 1900

    Stadsreiniging.



    Het wagenpark van de gemeentereiniging in het jaar van oprichting, 1894.


    Met het stroontmesjien door de stinkstad.

    De stank was ondraaglijk.
    De armenhuizen bij het Lang Grachtje hadden geen eigen toilet maar een gezamenlijk 'privaat', een houten poepdoos.
    's Nachts kon je er geen hand voor ogen zien, met als gevolg dat de buurt bezaaid was met menselijke fecali?n.
    Maastricht stonk een eeuw geleden.
    Overal lag troep.
    Veel straten hadden nog geen riool, maar een open goot midden in de straat.
    Afval werd rechtstreeks in de Jeker, de Maas, het Bassin of het kanaal Luik-Maastricht gekiept.
    Afgedankte matrassen en andere oude huisraad werden in het water of op mestvaalten gemieterd.
    In openbare urinoirs werd gepoept en illegaal huisvuil en haardas gestort.
    De varkensslagers aan de Vijfharingenstraat, die thuis uitbeenden, smeten hun afval in het riool.
    De enorme rottingslucht in de stad werd gezien als een bedreiging voor de volksgezondheid.
    Toen bij een cholera-epidemie in 1866 een groot aantal slachtoffers viel onder de arbeiders, realiseerde men zich niet dat het vervuilde drinkwater uit het Bassin of het kanaal de boosdoener was.
    Men dacht de de besmetting door vervuilde lucht werd verspreid.
    Om een einde te maken aan de onhygi?nische toestanden werd de 'inrigting van secreeten en secreetputten' verplicht.
    In elke woning of elke achtertuin moest een 'huiske' aangelegd worden.
    Waar dit technisch niet mogelijk was, moest een fosse mobile worden gebruikt, een fecali?nton.
    Voor zes gulden per jaar werd de ton wekelijks door de gemeente geleegd.
    De stroonttunnekes hadden handvatten waar twee stokken door gestoken konden worden; als een draagbaar werden ze dan naar de strontkar op straat gebracht.
    De handel in fecali?n leverde de gemeente geld op, want met name de uitwerpselen van rijke lui hadden een hoog stikstofgehalte en leverden dus eersteklas mest.
    Sommige boeren haalden daarom in het donker illegaal de stronttonnen leeg.


    Stroontmesjien.

    Later kreeg de gemeente een stroontmesjien, waarmee de fecali?n opgepompt werden en het smerige handwerk allengs overbodig werd.
    Er was een heuse 'Verordening op de reinheid der straten en goten', maar velen hielden zich daar niet aan.
    Elke woensdag en zaterdag liep een deender met een bel schreeuwend door de straten.
    Straotkeere!
    Bewoners die hun stoep niet goed veegden, riskeerden een boete.
    De gemeenteraad besloot in 1893 dat het tijd was de stadsreinheid compleet in eigen hand te houden; een paar maanden later werd de gemeentereiniging opgericht.
    Gestart werd op een terrein aan het Lindenkruis met een indrukwekkend wagenpark van vuilniskarren, tonnenwagens, een straatveegmachine en tien paarden.
    De hondenkarren werden opgedoekt, 56 drekmennekes, straatvegers en tonnenwassers gingen het stadsvuil te lijf.
    De houten tonnen waren inmiddels veelal rot en werden vervangen door gegalvaniseerde exemplaren.
    In achterbuurten werden ijzeren vuilnisbakken op straat geplaatst.
    Maastricht kreeg een waterleiding, waarmee het drinkwater schoon werd en toiletten met waterspoeling mogelijk werden.
    De stadspompen, die voorheen goed water leverden, verloren meer en meer hun functie.
    Het duurde nog decennia voordat de stronttonnen echt verdwenen.
    Men was de winstderving van de mest niet graag kwijt en in veel huizen was het technisch ingewikkeld en duur om een watercloset en riool aan te leggen.
    De urinestank, die vooral na de weekeinden uit de riolen opsteeg, bleef.
    De riolen konden nog niet goed doorgespoeld worden omdat ze opslagplaats van mest waren.
    Maar langzaam aan verbeterde de reinheid van stinkstad Maastricht.
    Last edited by SJEF ; 1 januari 2008, 06:00.
    Historie is niet alleen het weergeven van de as, maar ook het doorgeven van het vuur.
    Thomas More

  • #2
    Maastricht anno 1900

    De sport.

    De baan l?p wie 'n tiet, menier pestoer.

    De honderden toeschouwers op de wielerbaan van Amby vergaapten zich in mei 1902 aan Major Taylor, de Amerikaanse sprinter.
    De zwarte Amerikaan gaf de lokale favoriet Harie Meijers sprintles.
    Tout Maastricht en Amie waren uitgelopen.
    Een neger op de wielerpiste hadden ze nog nooit gezien.
    Harie Meijers had Major Taylor in Amerika overgehaald helemaal naar Amby te komen.


    Harie Meijers (midden) aan de start op de wielerbaan van Amby in 1902.


    Rond 1900 was Harie Meijers een fenomeen in de internationale wielrennerij.
    De zoon van een welgestelde koffiehandelaar aan het Vrijthof beschikte over een vlijmscherpe eindsprint en een bliksemsnelle demarrage.
    Als gamin oefende hij op de kasseien van de Boschstraat, gadegeslagen door zijn vriend en trouwe supporter Fons Olterdissen.
    De Maastrichtse schrijver kreeg rond 1900 van Meijers vele briefkaarten.
    Vanuit New York, Parijs, Rome, Nantes, Turijn, Kopenhagen, Amsterdam en Berlijn.
    Baanwedstrijden en zesdaagsen waren populair bij de middenklasse en arbeiders in de grote steden.
    Professioneel wielrennen anno 1900 was vooral baanrennen.
    Het wegrennen stond nog in de kinderschoenen.
    Harie Meijers deed in 1899 mee aan de zesdaagse van New York.
    Na zijn overwinning in de Grand Prix van New York schreef Meijers in een potpourri van Mestreechs, Frans, Engels en Algemeen Beschaafd Nederlands aan zijn vriend Olterdissen: "Je zult zeker van thuis gehoord hebben hoe ik mijn eerste wedstrijd en wel op mijn verjaardag in Amerika gewonnen heb.
    Ik amuseer me uitstekend en de lui die ons ge?ngageerd hebben zijn gentlemens.
    De 6-daagsche is eene cours de sauvages (wilde koers).
    Verder geen nieuws.
    Goed weder.
    Vele groeten bij jou en mij thuis van diene vreund."

    De betonnen piste in Amby - waarvan de contouren zeker vanuit de lucht nog duidelijk te zien zijn - dateerde van 1895.
    De baan was aangelegd door Maastrichtse ondernemers.
    Die zagen wel brood in volksvermaak.
    Op de baan werden niet alleen wielerwedstrijden gehouden.
    Op 11 augustus 1895 won de Amerikaanse amazone Anny Wilson op een geleend paard van wielrenner Bruintjens uit Utrecht.
    Een jaar later werden op het binnenterrein van de wielerbaan paardenraces georganiseerd.
    Vanuit Luik werd een extra trein ingezet.
    Een gereserveerde tribuneplaats kostte vijf gulden, derde rang vijftig cent.
    Het volk stroomde toe.
    De zestienjarige Harie Meijers maakte in 1895 een proefrondje op de baan.
    Hij was in zijn nopjes over de piste.
    "De baan l?p wie 'n tiet, menier pestoer", moet hij volgens de overlevering tegen de zielenherder van Amie gezegd hebben.
    Op achttienjarige leeftijd werd Harie Meijers prof.
    Hij won tot drie keer toe (1900, 1902, 1903) de Grand Prix van Parijs, toentertijd de meest prestigieuze wielerklassieker ter wereld.
    In 1900 werd hij tweede hij het wereldkampioenschap sprint, ook in Parijs.
    In 1904 hield Meijers ermee op.
    Hij overleed in 1928 aan tyfus, 48 jaar jong.
    Wielrennen en voetbal.
    Dat waren ook anno 1900 al de meest populaire sporten in Limburg.
    Vooral bij de burgerij.
    En bij dat deel van de arbeidersklasse, dat geld had om wedstrijden bij te wonen.
    Sportbeoefening rond 1900 was voornamelijk een zaak van de middenklasse en gegoede burgerij.
    Fons Olterdissen, zoon van een sigarenwinkelier aan de Boschstraat, turnde bij gymnastiekvereniging De Eendracht.
    Harie Meijers kwam eveneens uit een niet onbemiddeld milieu.
    Ook bij MVV en MVC, de eerste voetbalclubs in Maastricht, was het 'proletarische' element aanvankelijk ver te zoeken.
    Het waren kostschooljongens van Rolduc die het voetbalspel in Maastricht introduceerden.
    Op een drassige wei in de K?mpe vond de eerste voetbalwedstrijd in Maastricht plaats.
    Uitslag onbekend.
    Op het Vrijthof waren in 1900 propagandawedstrijden.
    Het duurde nog twee jaar voordat de eerste voetbalclub het licht zag: MVC (Maastrichtsche Voetbalclub).
    Bij MVC speelden vergeleken met MVV, dat een jaar later werd opgericht, merendeels Maastrichtenaren.
    MVV was een stuk 'Hollandser'.
    MVC speelde aanvankelijk ook in de K?mpe, een militair oefenterrein.
    Omkleden deden de spelers in het caf? van Neeleke.
    Het was behelpen geblazen.
    Beide clubs weken uit naar het middenterrein van de wielerpiste van Amby, een zelfstandige gemeente tot 1970.
    Een jaar lang voetbalden de twee Maastrichtse clubs bij de 'boeren'.
    In 1905 fuseerden beide clubs tot MFC. (Maastrichtsche Football Club).
    De club verkaste van de ene naar de andere locatie.
    Het duurde tot 1911 voordat de inmiddels in MVV omgedoopte club eindelijk een eigen terrein kreeg aan de Boschpoort.
    Daar zou MVV tot Tweede kerstdag 1960 blijven spelen.
    MVV-PSV (3-3) was de laatste wedstrijd in de legendarische Boschpoort.
    Misschien ten overvloede: sport rond 1900 was vooral een mannenzaak.
    Meisjes mochten pas in 1919 lid worden van de turnclub.
    Enkel in Amie verscheen wel eens - illegaal - een vrouwelijke coureur in de piste.
    Last edited by SJEF ; 30 december 2007, 05:16.
    Historie is niet alleen het weergeven van de as, maar ook het doorgeven van het vuur.
    Thomas More

    Opmerking


    • #3
      Maastricht anno 1900

      De winkeliers.

      De grandeur van de Maastrichtse magasins.

      Geen sloffen maar pantoufles, een pince-nez (neusknijper) in plaats van een leesbril.
      Hazelnootpralin? haalde je hij de patissier, legumes hij de groenteboer en de kruidenier verkocht comestibles.
      Iemand met het predikaat hofleverancier noemde zich liever fournisseur de la cour.
      Frans was de aanbevolen taal om articles de luxe et fantaisie en andere koopwaar aan te prijzen.
      Om grandeur te geven aan de winkels in de Rue Grand Staat of de Place Notre-Dame.


      De Grote Staat oftewel de Grand Staat in 1905.

      Winkels waren een eeuw geleden voornamelijk bedoeld voor de middenklasse en de elite, waar Frans nog de voertaal was.
      In de negentiende eeuw ontstonden steeds meer winkels in de stad.
      Hoe deftiger hoe beter.
      Voorheen deed men inkopen op de dagelijkse markt, waar een enorm breed assortiment in de aanbieding was.
      Specifieke zaken werden bij ambachtslieden thuis gekocht.
      Schoenen hij de schoenlapper, scharnieren bij de smid.
      Winkels hadden het grote voordeel dat ze dagelijks geopend waren, ook op zondag na de mis, en lange openingstijden hadden tot wel tien, elf uur 's avonds.
      De nieuwe beroepsgroep van winkelmeisjes - oftewel winkeldochters - maakte lange dagen.
      Koffiebranderijen waren soms al 's ochtends om vijf uur open om de kannen te vullen van werklui op weg naar de fabriek.
      Winkels waren aanvankelijk gespecialiseerd in een bepaald segment, zoals kleding, huishoudelijke artikelen of tabak.
      Fons Olterdissen beschrijft in een van zijn prozawerken het onuitputtelijke assortiment van een stoffenzaak, waar de verschillende lappen keurig aan koperen ringen aan het plafond hingen.
      Kattenaat voor katoenen schorten, duvelssterrek voor broeken, vloer voor gordijnen.
      Hij genoot van de prachtige kiekoet met boerinnenmutsen, de een nog mooier ge?taleerd dan de ander.
      "Doezend maol sjoender es tat me ze noe m?t ene stek achter 'n kooi zuut loupe."
      Rond 1900 ontstonden de eerste warenhuizen, zoals Maussen in de Wycker Brugstraat.
      Het was een ware revolutie.
      Duizenden artikelen te koop in ??n zaak!
      Van onderbroek tot zakdoek.
      Alleen de aparte inpakafdeling was al indrukwekkend.
      Maussen werd vooral veel bezocht door boeren die 's ochtends op de Markt hadden gestaan.
      Ze zetten hun verdiensten meteen om in benodigde goederen.


      De Grand Bazar.

      Een paar jaar later opende de Grand Bazar haar deuren op de kop van de Maastrichter Brugstraat, die pas flink was verbreed door de afbraak van een rij panden.
      Een even indrukwekkende en voor die tijd uiterst moderne zaak.


      Grand Bazar interieur.

      Maar behalve de Grand Bazar en Maussen kende Maastricht de fenomenen schaalvergroting of ketens nauwelijks.
      Al verkocht Maison Le Matador in de Grote Staat in 1903 al louter 'kleedingstukken' van de firma Peek & Kloppenburg.
      In de winkelstraten waren over het algemeen kleine familiebedrijven gevestigd, met namen die soms nog steeds in de middenstand bekend zijn, zoals Beaumont, Bams, Vossen of Frissen-Pieters.
      Het centrum was een eeuw geleden iets beperkter, maar de grote winkelstraten als de Grote en Kleine Staat, Munt-, Spil- en Nieuwstraat vormden toen ook al het kernwinkelgebied.
      Het was er een drukte van belang, want het was geen voetgangersgebied.
      Auto's, fietsen, handkarren, paarden en hondenkarren raasden door de straten.
      Dwars door het centrum reed aanvankelijk de Omnibus, vervolgens de gastram en daarna ook nog eens een paardentram; een extra paard stond bij de steile brugopgang bij het C?rversplein gereed om de tram de helling op te trekken.
      De Belgische frank was in Maastricht even courant als de gulden.
      De bediendes werden in franks uitbetaald.
      Maar wisselgeld was een probleem, want buitenlands muntgeld was verboden.
      Bij het omwisselen met speciale pasmunten verloren de winkeliers op iedere vijf franc veertien centen.
      Poffen of kopen op rekening was dan ook algemeen gebruik anno 1900.
      Last edited by SJEF ; 1 januari 2008, 05:32.
      Historie is niet alleen het weergeven van de as, maar ook het doorgeven van het vuur.
      Thomas More

      Opmerking


      • #4
        Maastricht anno 1900

        Maastricht en zijn elite.

        Servaasklooster rond 1910.
        Kinderen met strooien hoedjes.
        Sjieke dames in lange japonnen.
        Met paraplu's tegen de verzengende zon.
        De dames uit de Maastrichtse elite hechtten aan hun blanke teint.
        Ons soort mensen was niet zo geporteerd van bruin worden.



        Sint Servaasklooster omstreeks 1910.


        De Maastrichtse elite woonde begin vorige eeuw op stand in straten als Sint Servaasklooster, Bredestraat, in het nog jonge Villapark en de villabuurt tussen Wyck en het spoorwegemplacement.
        Of in statige buitenhuizen in Sint Pieter, Amby en Meerssen, omdat ze gevlucht waren voor de 'ongezonde' fabriekslucht van de binnenstad.
        Aan het Servaasklooster woonden in 1907 volgens het adresboek van de gemeente Maastricht drie renteniersters, van wie twee ongetrouwde.
        Voorts onder meer drie advocaten, drie wijnhandelaren, een belastinginspecteur, een fabrikant, een leraar die zowel les gaf aan het Stedelijk Gymnasium alsmede de HBS, een huisarts en luitenant-kolonel b.d. H.A. le Bron de Vexela en zijn zus.
        Op nummer 37 woonden de zusters Dresen, tailleuses van beroep.
        Op het eerste gezicht vormden zij een ietwat vreemde eend in de bijt.
        Maar misschien minder vreemd als je bedenkt dat de kleermaaksters dicht bij hun client?le wilden wonen.
        De tijd dat de dominee van de Sint Janskerk en de kanunniken van het Servaaskapittel in de monumentale panden woonden, was voorbij.
        De herenhuizen in de straat achter Servaas en Sint Jan waren in de loop van de negentiende eeuw ook bereikbaar en betaalbaar geworden voor de nieuwe Maastrichtse elite van kooplui, fabrikanten, advocaten, wijnhandelaren en bierbrouwers die rond 1850 opkwam.
        De oude elite van bestuurders en garnizoensofficieren, en de nieuwe welstandselite hadden aanvankelijk nauwelijks banden.


        Als na de mis van half twaalf in de Sint-Servaaskerk, de Maastrichtenaar door het Bergportaal de zon weer instapte, dan was het tijd voor de "pantoffelparade", die onder bomenrijen langs het Vrijthof werd gehouden.
        Men wandelde om te zien, maar ook om gezien te worden.


        De sjiek van Maastricht kwam bij elkaar in de Groote Soci?teit aan het Vrijthof, de nieuwe elite in De Momus, aan de overkant van het plein.
        De Groote was een besloten club voor de bestuurlijke elite, De Momus meer de club van de welgestelde middenklasse.
        Begin vorige eeuw waren de standsverschillen tussen beide elitegroepen zo goed als verdwenen.
        De twee soci?teiten exploiteerden gezamenlijk Slavante op de Sint Pietersberg als buitensoci?teit.
        Vanaf de lommerrijke helling genoten de leden van de vergezichten over de Maas.
        Oude en nieuwe elitefamilies troffen elkaar 's zomers in het Stadspark voor het jaarlijkse bal.
        De 'deftige lui' noemde het volk hen.
        Het Stadspark werd voor het soiree voor het gewone volk afgesloten.
        Fons Olterdissen vertelt in zijn Mestreechter Vertelsels hoe de gewone luij achter de hekken zich stonden te vergapen aan het sjieke dansfeest.
        Dansen in het Stadspark werd pas echt 'gedemocratiseerd' na de Tweede Wereldoorlog, toen de elite niet meer de plaats kon opeisen in de samenleving die ze gewend was.
        Rond 1900 was de elite, die nooit meer dan honderd ? tweehonderd families omvatte en nauwelijks drie procent van de bevolking uitmaakte, nog heel zichtbaar aanwezig in het Maastrichtse stadsbeeld.
        De gegoede families hadden natuurlijk bedienden.
        Om zich te onderscheiden namen sommige welgestelden liever mannelijke bedienden dan vrouwelijke, omdat dat meer aanzien gaf.
        De fine fleur van Maastricht hechtte ook veel waarde aan uiterlijk vertoon.
        Een Sint-Bernardhond was een statussymbool per excellence.
        De elitefamilies kochten de honden in Zwitserland op terugreis van Itali?, het vakantieland bij uitstek van de gegoede Europese families.
        De elite sprak natuurlijk Frans.
        Als ze dienstmeisjes hadden, kwamen die bij voorkeur uit Walloni?.
        Betalen deden de gegoede families het liefst in Duitse of Belgische munt.
        De gulden en Den Haag waren ver weg.
        Alleen belasting rekenden ze af in guldens.
        Omdat ze dat moesten.
        De echtgenotes van de welgestelden hielden zich voornamelijk bezig met goede werken.
        Liefdadigheid was bijna een dagtaak in de fabrieksstad Maastricht, waar duizenden arbeidersgezinnen nauwelijks rond konden komen van de schamele lonen.
        Het onderscheid tussen elite en volk werd nergens beter zichtbaar dan bij begrafenissen.
        Als een gegoede burger zijn laatste gang maakte, liepen er wel tot dertig geestelijken achter de baar en werden chapelles ardantes opgericht, vloerkleden uitgespreid en tig kaarsen ontstoken.
        Stierf een arbeider, dan was er geen verlichte rouwkapel, laat staan dat tientallen geestelijken hem op zijn laatste tocht begeleidden.
        Wel was er, als de arbeider daarvoor tenminste gespaard had, een begrafenis en een ordentelijk graf.
        Last edited by SJEF ; 1 januari 2008, 05:39.
        Historie is niet alleen het weergeven van de as, maar ook het doorgeven van het vuur.
        Thomas More

        Opmerking


        • #5
          Maastricht anno 1900

          Vreemdelingen.

          Maastricht was geen bezoek waard.


          Het enig interessante aan Maastricht was de Sint-Pietersberg, oordeelde de Duitse uitgave van De Baedeker, de moeder aller reisgidsen, in 1873.
          De twaalfde druk van 'Belgi?n und Holland. Handbuch f?r Reisende' besteedde welgeteld ??n pagina aan de cultuurstad Maastricht.
          Zeker, de stad kende prachtige kerken zoals de Sint Servaas en de Onze Lieve Vrouwe.
          En ook het stadhuis van bouwmeester Pieter Post mocht er zijn.
          Maar, zo oordeelde de gids die gold als d? autoriteit op het gebied van reizen, voor de kerken en het stadhuis hoefde je niet echt naar Maastricht te gaan ("Das alles aber w?rde kaum den Ausflug nach Maastricht helohnen.")


          Kerk te Sint-Pieter.

          Als je direct na aankomst, zo schreef De Baedeker, de grotten van de Sint-Pietersberg bezocht, kon je rond enen weer terug zijn in Maastricht om te lunchen en kon je om drie uur's middags de stoomboot van Bonhomme pakken naar Luik, een veel interessantere stad dan Maastricht volgens De Baedeker.
          Aristocraten en gegoede burgers zwoeren bij hun Baedeker.
          Toerisme was in de tweede helft van de negentiende eeuw nog voorbehouden aan de zeer welgestelden.
          De kuuroorden Spa en Aken trokken vele rijken.
          Valkenburg, dat maar wat graag ook kuuroord had willen worden, trok talloze Engelse aristocraten die bezig waren met hun grand tour in Europa.
          Ook voor uitgerangeerde Nederlandse generaals en hun families was het Geulstadje met zijn talloze grotten en zijn als romantisch ervaren omgeving een geliefde vakantieplek.
          Valkenburg trok veel meer bezoekers dan Maastricht.


          Sint-Pietersberg anno 1924.

          De vereniging Maas en Jeker probeerde al vanaf 1888 Maastricht aantrekkelijker te maken voor (buitenlandse) bezoekers.
          De vereniging had een affiche gemaakt met daarop een kaart van West-Europa.
          In de 'navel' van het kaartje lag - natuurlijk - Maastricht.
          Maas en Jeker, de voorloper van de VVV, maakte echter niet veel paraat.
          Pas met de door schrijver Fons Olterdissen geregisseerde historische optochten en Heiligdomsvaart van 1909 trok Maastricht begin vorige eeuw voor het eerst tienduizenden bezoekers.
          Het Staatsspoor moest 21 extra treinen inzetten, zo groot was de belangstelling van buiten Maastricht voor die zevenjaarlijkse Heiligdomsvaart.
          Ook De Baedeker begon anno 1900 meer belangstelling te krijgen voor Maastricht.
          De franstalige uitgave van 1897 besteedde al twee pagina's (m?t kaartje) aan Maastricht.
          De nadruk viel niet meer op de berg - het tijdperk van romantiserend toerisme was pass? - maar op de mooi gebouwde stad met zijn talloze kerken en het Stadspark met zijn fraai uitzicht op de Maas ("jolie vue de la Meuse").
          Maastricht kreeg in 1910 in de Franstalige Baedeker maar liefst vier pagina's toebedeeld.
          Voor het eerst maakte de gids gewag van de vele fabrieken die de stad telde.
          De stad was inmiddels een must voor de internationale kunstliefhebber.
          Jammer alleen dat vier jaar later de Eerste Wereldoorlog zoveel roet in het eten gooide.
          De loftuitingen in De Baedeker stonden in schril contrast met de indrukken die sommige bezoekers van Maastricht opdeden.
          Teneur van de waarnemingen: wat een provinciaal nest, wat een doods stadje.
          Een zekere Van Vlijmen viel in 1860 vooral de toeristische exploitatie van de stadspatroon op.
          Sint Servaas als sigaar, Sint Servaaslikeur.
          "Ik nam zijn beeltenis mee op een pak chocolade, maar die chocolade was zoo duf alsof men ze ten tijde van Sint Servaas vervaardigd had."
          J. de Beauregard was in 1894 lovend over het Stadspark ("prachtig"), maar vond het een onveilige plek omdat bendes straatjongens elkaar en de gasten met stenen bekogelden.
          Het was een dooie boel in Maastricht.
          Alleen als de fabrieken uitgingen begon de stad te leven, merkte De Beauregard op.
          De man had goed rond gekeken, want na de schichten op 't groet febriek stroomden de kroegen in het Bosch- en Stokstraatkwartier doorgaans vol.
          Een zekere gezapigheid en gelatenheid, vooral van de lagere klassen, dat viel de (buitenlandse) bezoekers van Maastricht al vanaf het eind van de achttiende eeuw op.
          Dominee Craandijk, beroemd van zijn wandelingen door Nederland, liet Maastricht op zijn Limburgse tour in 1882 links liggen.
          Jammer, want Craandijk kon goed observeren en raak typeren.
          Een ding was de dominee wel al opgevallen: de verwaarlozing van de voormalige Dominicanenkerk.
          De wand-en plafondschilderingen waren "half uitgewischt", het koor verwaarloosd.
          Het was toch eigenlijk een grote schande dat de voormalige kerk van de Predikheren als "magasijn misbruikt" werd, zo vond de dominee.
          Maastricht was anno 1900 nog een gesloten, in zichzelf gekeerde stad.
          'Hollanders' werden getolereerd, meer niet.
          Nederlanders moesten de Maastrichtenaren nog worden.
          Na de Eerste Wereldoorlog waren ze het.
          Kankeren op hun stad was een geliefkoosd tijdsverdrijf onder Maastrichtenaren.
          Maar zodra een 'Hollander' erbij kwam, was Maastricht natuurlijk top en je-van-het.


          Zicht op de Sint-Pietersberg rond 1903.
          Last edited by SJEF ; 31 december 2007, 10:27.
          Historie is niet alleen het weergeven van de as, maar ook het doorgeven van het vuur.
          Thomas More

          Opmerking


          • #6
            Maastricht anno 1900

            Oranjegevoel.

            Pierre wachtte vergeefs op zijn Wilhelmien.


            Van een breed gedragen Oranjegevoel in Maastricht was aan het eind van de negentiende eeuw nog geen sprake.
            En dat terwijl het huis Oranje-Nassau al weer driekwart eeuw aan het bewind was.
            Pas met het bezoek van regentes Emma en haar dochter Wilhelmina in 1895 aan de Limburgse hoofdstad begon het Oranjegevoel ook in Maastricht aan zijn opmars.
            De dames zorgden voor de omslag.



            Emma (rechts) en de vijtienjarige Wilhelmina op weg naar het station na hun bezoek aan Maastricht in 1895.
            Op de achtergronde de Parallelweg.



            Maastricht was vaker een bezoek waard.
            Het was in 1903 een van de eerste steden in Nederland waar Wilhelmina met haar kersverse echtgenoot prins Hendrik von Mecklenburg-Schwerin op bezoek ging.
            Dat was volkomen terecht zei burgemeester Bauduin, want "wij Maastrichtenaren staan in de voorste rijen.
            Wij zijn er trotsch op te behooren tot de trouwste onderdanen onzer Koningin, tot de meest gehechte aan ons Vorstenhuis."
            De burgemeester stelde de zaken een beetje mooier voor dan ze in werkelijkheid waren.



            Wilhelmina en regentes Emma op rijtour door Maastricht in 1895.


            Limburg kreeg pas laat het gevoel echt bij Nederland te horen.
            Brussel was - na de afscheiding van Belgi? in 1830 - gevoelsmatig een stuk dichterbij dan Den Haag.
            Het duurde tot 1869 voordat - meer uit een gevoel van opluchting dan sympathie - er zoiets als een Oranjegevoel bespeurbaar was in Limburg.
            De Limburgers waren maar wat blij dat koning Willem III de provincie uit de Duitse Bond gehaald had.
            Stel je voor dat je als Limburger door de Pruisen opgeroepen zou worden om te vechten tegen Oostenrijkers of Fransen.
            De Maastrichtenaren namen in 1874 massaal deel aan de festiviteiten ter gelegenheid van het zilveren jubileum van koning Willem III.
            In de buidel tasten voor een jubileumcadeau deed echter slechts de bovenlaag.
            Bijna de helft van alle aangeschreven gezinshoofden stuurde de inschrijvingslijst van de gemeente terug omdat ze zelf geen sou hadden. Nee, van een volks-Oranjegevoel was in Maastricht nog geen sprake.
            De band van de Oranjes met Maastricht beperkte zich aanvankelijk vooral tot de bovenlaag.
            Petrus Regout kon goed overweg met zowel Willem I als Willem II.
            Willem I en Maastricht waren trouwens een verhaal apart.
            Na de dood van zijn echtgenote Wilhelmina hertrouwde Willem I in 1841 tot leedwezen van menige collega hofdame met de in Maastricht geboren Henri?tte d'Oultremont.
            De gravin, die op tweejarige leeftijd naar Brussel verhuisde, was katholiek.
            De pers ageerde flink tegen het huwelijk met de in 1792 in de Bredestraat geboren hofdame.
            Jetje Dondermond noemde het journaille haar neerbuigend.
            De koning moest als gevolg van de ontstane commotie in 1840 aftreden.
            Henri?tte d'Oultremont omschreef zich na de dood van Willem I in 1843 als la vielle patraque (het oude wrak).
            In de Platielstraat, waar het koetshuis lag van de woning aan de Bredestraat, is in 1980 nog een caf? naar het oude wrak vernoemd, nu caf? Van Bommel.
            Het echte volkse Oranjegevoel in Maastricht ontstond pas toen de vijftienjarige Wilhelmina en haar moeder regentes Emma de stad in 1895 bezochten in verband met de troonsbestijging drie jaar later van de jonge koningin.
            Het bestuur van de soci?teit Momus maakte bekend de kinderen van de armen ter gelegenheid van het bezoek in nieuwe kleren te steken.
            Het stadsbestuur was vooral bezorgd over de veiligheid van de jonge Wilhelmina.
            Niet alleen zaten in Maastricht socialisten, die niets op hadden met de K van koningschap (en evenmin met de K's van kroeg, kapitaal en kerk), in buursteden als Luik en Aken liepen veel gevaarlijker geachte anarchisten rond.
            De anarchisten pleegden rond deze tijd her en der in Europa aanslagen op leden van koningshuizen.
            Omdat de politiecommissaris zowel de Maastrichtse socialisten als de Luikse en Akense anarchisten tot alles in staat achtte, haalde het stadsbestuur 21 rechercheurs uit Amsterdam, Rotterdam, Aken en Luik binnen voor de bescherming van het prinsesje.
            Er gebeurde niets.
            De achtjarige Pierre Kemp was uitverkoren om de dames een bloemetje aan te bieden.
            Maar helaas, voor de latere Maastrichtse dichter, hij stond aan de verkeerde kant van de weg.
            "En stil verpleeg ik mijn kinderlijk verdriet: mijn rozen kreeg het Koninginnetje niet", dichtte Kemp zestig jaar later.
            De band met Oranje was nooit zo sterk als in 1918.
            De inwoners van Maastricht waren dankbaar dat Nederland buiten de grote oorlog was gebleven.
            Toen de Belgen aanspraak maakten op delen van Zuid-Limburg - ter bescherming van een mogelijke nieuwe Duitse inval - was van pro-Belgische sentimenten in Maastricht niets meer te merken.
            Van Oranjesentiment des te meer.
            Maastricht was nog nooit zo Oranjegezind geweest.



            Wilhelmina en Hendrik bezoeken Maastricht in 1903.
            Historie is niet alleen het weergeven van de as, maar ook het doorgeven van het vuur.
            Thomas More

            Opmerking


            • #7
              Maastricht anno 1900

              De verdwenen straten.

              Een kwaad leven in de Kwadevliegenstraat.

              Op elke hoek een kroeg.
              Zoals in de Kwadevliegenstraat, het verdwenen nauwe straatje tussen Markt en het kanaal Luik-Maastricht.
              Als de dienst hij de Sphinx erop zat, zagen de kroegen aan de Boschstraat en langs het kanaal zwart van de pottemennekes.
              Het Boschstraatkwartier had rond 1900 vermoedelijk de hoogste kroegdichtheid van Maastricht.

              Op de toog van de talloze caf?s en slijterijen stonden de dr?pkes klaar voor de dorstige werklui.
              De mannen tikten even aan hun pet, liepen naar de toog en dronken hun borrel.
              De caf?-uitbaatster schreef de tweede, de derde, vierde en vijfde jenever op.
              Als de klanten hun kejzjem hadden, kwamen ze 's zaterdags de borrels afrekenen.
              Vaak ging een groot deel van het schamele loon van de arbeiders op aan drank.
              Tot leedwezen van hun vrouwen, die maar weer moesten zien hoe ze rondkwamen in het huishouden en dus vaak bij de fabriekspoort wachtten en uit voorzorg het loonzakje inpikten.
              De Kwadevliegenstraat, in het Franstalige deel van het dubbele straatnaambordje enigszins gemankeerd vertaald als Rue de la vache volante (Straat van de vliegende koe), was net zoals de ook in 1930 ten behoeve van de aanleg van de Wilhelminabrug verdwenen Drie?mmerstraat een van de steegjes die uitkwamen op het kanaal Luik-Maastricht.


              De Kwadevliegenstraat.
              Het torentje in het midden van de foto is het KNMI-weerstation 'Maastricht'.


              Het daglicht had moeite om in de Koejvlegestraot en Dreiummerstraot door te dringen. Net zoals in de andere straten en straatjes vlakbij de Markt waren de hygi?nische omstandigheden allerbelabberdst.
              De woonomstandigheden waren niet veel beter.
              Zonder elektriciteit, waterleiding of wc.
              Behoeftes deed je gewoon op straat.
              Vooral straten met blinde muren genoten daarbij de voorkeur.
              Het - verdwenen - Christusstraatje in het Boschstraatkwartier had als bijnaam Sjietestr??tsje.
              Afval werd gedumpt in het kanaal of Bassin.
              Geen wonder dat de cholera-uitbarstingen van 1866 en 1894 vooral in volksbuurten zoals het Boschstraatkwartier slachtoffers maakten.
              Zodra het weer het even toeliet, leefden de bewoners van de Kwadevliegenstraat op straat.
              Buiten was de lucht niet muf, maar gezond.
              Buiten was er meer ruimte dan binnen.
              En op straat was het een stuk gezelliger, zeker als je met buurtbewoners een paar flessen goedkoop bier op de kop wist te tikken.
              De woningnood was groot rond 1900 in de fabrieksstad Maastricht.
              De nieuwe arbeidersbuurten werden pas na 1918 aangelegd toen er een veel socialer voelend stadsbestuur kwam en de stad eindelijk kon uitbreiden.
              Het waren de fabrikanten die mondjesmaat eind 19de eeuw begonnen met de bouw van arbeiderswoningen in het - inmiddels verdwenen - Quartier Am?lie, aan de Statensingel, Lindenkruis en Herbenusstraat.
              In de muur van een van de opgeknapte woningen aan de Herbenusstraat zijn nog de initialen PR te zien.
              PR stond voor Petrus Regout, de oprichter van de Maastrichtse aardewerkindustrie.
              Als er dan al geen mogelijkheid was nieuwe arbeiderswijken te bouwen, moest je de oplossing in de hoogte zoeken.
              Dus liet Regout de Akense architect Wilhelm Wickop de Cit? Ouvri?re ontwerpen.
              Op de hoek van de St. Antoniusstraat (tegenwoordig Sint-Teunisstraat) en de Boschstraat ontstond, ge?nspireerd op de Cit? Napol?on in Parijs, in 1863 het eerste Maastrichtse experiment met arbeidershuisvesting.
              Hoe goed bedoeld ook, het 'menschenpakhuis' met 350 bewoners op 72 kamers van drie bij vier werd een mislukking.
              Op last van de raad werd de Groete Bouw in 1938 afgebroken.
              De Kwadevliegenstraat en Drie?mmerstraat waren toen al afgebroken.
              De oostelijke Marktwand werd weggevaagd.
              Met de aanleg van Markt-Maas probeert de gemeente nu de ingreep van toen ongedaan te maken.
              De fabrieksarbeiders, dagmeiden, venters en kleine zelfstandigen die volgens het adresboek van 1930 het merendeel van de bewoners in de twee getskes uitmaakten, moest naar andere behuizing omzien.
              Het aantal inwoningen van fabrieksarbeiders in de twee straatjes was rond 1930 flink toegenomen.
              Een aanwijzing voor de niet-aflatende woningellende.
              Het stadsbestuur begon na jarenlang soebatten in 1947 met het opstellen van een saneringsplan.
              De sanering bracht met zich mee dat nog meer straten in het Boschstraatkwartier verdwenen.
              De Oude Varkensmarkt was rond 1900 nog een begrip in de volkswijk.
              Net zoals de Koeschroefstraat.
              Ze zijn niet meer.
              Last edited by SJEF ; 26 februari 2009, 11:53.
              Historie is niet alleen het weergeven van de as, maar ook het doorgeven van het vuur.
              Thomas More

              Opmerking


              • #8
                Maastricht anno 1900

                De cafés.

                Een dröpke of sjöpke bij Prick in de Hel.

                Het interieur was schamel.
                Wiebelende tafeltjes en bijeengeraapte stoelen opeen gepropt in een rokerige krappe kamer met zand op de houten vloer.
                In de theedoek die als tafellaken diende, zaten talloze kringen van de dröpkes, de bierglazen en de sjöpkes, de damespilsjes.
                De iets luxere etablissementen hadden behalve het potje kaarten een biljart of een trèkbäönsje, een houten flipperkast.
                Aan de muren een bijeengeraapt zootje van afgedankte schilderijtjes en spreuken.

                "Schoon bloeit de roosch, de doorn doch steekt.
                Betaalt contant vóór het geld ontbreekt."


                Toch werd er heel wat op de pof gedronken in de Maastrichtse cafés van een eeuw geleden.
                Veel arbeiders konden hun zuurverdiende kèjzjem na ontvangst linea recta inleveren bij de kastelein.
                'Drinken op de quinzaine' - het tweewekelijkse loon - werd het cafébezoek op rekening ook wel genoemd.
                Er werd vooral het populaire Maastrichts oud en jenever gedronken.
                Een sjöpke, de helft van een normaal glas, kostte vier cent; op zondag vijf cent en met kermissen en carnaval zes cent.
                Speciaal voor de dames werd er een schepje suiker in gedaan.
                Het bier was slechts beperkt houdbaar en met suiker was het nog wel te genieten.
                De stad had rond 1900 een bloeiend uitgaansleven; een bezoek aan het café maakte onderdeel uit van het dagelijks leven.
                Op de ruim 34.000 inwoners waren 256 cafés, de restaurants met drankvergunning nog buiten beschouwing gelaten.
                Eén café per 133 inwoners.
                Maastricht telde 26 brouwerijen; jaarlijks werd 189 liter bier per persoon gedronken.
                Karel Hendrik van der Noorda beschreef de populaire gelagkamer 'Prick in de Hel' in de Helstraat (tegenwoordig Sint Bernardusstraat).

                "Men zat er gepakt als haringen.
                Men betaalde bij het heengaan, controle was dus onmogelijk.
                Er waren ook liefhebbers die er op loerden of een der gasten voor een ogenblik zijn glas onbeheerd liet gaan.
                Wip was het ledig en hij kon een nieuw bestellen.
                Die categorie noemde men pinteveegers."

                Vooral de arbeidersklasse kwam veel in de kroeg.
                Om hun dagelijkse ellende te verzuipen en te verruilen voor gezelligheid.
                Het werk in de fabriek was zwaar; de meesten konden nauwelijks rondkomen van hun schamele loon en woonden onder vreselijke omstandigheden.
                Hun gezondheid was vaak slecht en de kinderen moesten vaak noodgedwongen meewerken.
                Dat had een voordeel: hun loon, een kwartje per dag, kon tenminste ook verzopen worden.
                Bier was niet alleen troostrijk maar ook voedzaam, zo werd geredeneerd.
                Na het ledigen van een glas van brouwer Marres had je gegeten en gedronken tegelijk.
                Er waren allerlei drankbestrijdingsclubs, ordes van de 'blauwe knoop', die het alcoholisme in Maastricht probeerden te bestrijden.
                De socialist Michael Ubachs was fel over het drankmisbruik dat zich "als een vampier" op de arbeidersklasse had vastgezogen.

                "Het gift slingert zich in stroomen door Maastricht's volksbuurten.
                Vooreerst zocht het zijn prooi in de drankhuizen waar de soldaten en lichtzinnige deernen, onruststokers en opstandelingen den drankduivel als bondgenoot niet missen kan.
                Allengs werd de alcohol de godendrank, waarvan de moeders meenden dat hij de moedermelk kon vervangen."

                'Waterdranken' als thee en koffie werden volgens hem beschouwd als een bedreiging voor de gezondheid en de accijnsopbrengsten.
                Tijdens de arbeidersenquète in 1887 "naar den toestand van fabrieken en werkplaatsen" kwam het alcoholisme pijnlijk aan het licht.
                Armendokter F. Fouquet weet de meeste arbeidsongelukken aan drankmisbruik.
                Zijn collega J. Nijst bevestigde het alcoholisme onder de arbeiders.
                Vooral de glasblazers en slijpers die de hele dag voor het vuur stonden moesten veel drinken.

                "Wanneer het volk om twaalf uur uit de fabriek komt stormt het naar al die vergunninkjes in de Boschstraat en dan wordt er nogal tamelijk gedronken.
                Dat gaat uit bakskens."


                Interieur met stamgasten in één van de cafés in de Boschstraat (1910).

                De brouwerijen zorgden dat ze verzekerd waren van een goede afzetmarkt.
                Ze kochten arbeiderswoningen op en verhuurden ze onder voorwaarde dat er een drankverkooppunt kwam.
                De kamer aan de straatkant werd omgebouwd tot mini-café of de drank werd door het raam verkocht.
                Vooral in de Stokstraat en de Boschstraat waren veel van dit soort kroegjes.
                De 'herbergen' waren al om vijf of zes uur 's ochtends open, voordat de stroom arbeiders naar de 't groet febrik van Regout trok.
                Dan kon Lerang zich tenminste moed indrinken en nam Merie alvast een sjöpke.
                Last edited by ; 11 maart 2010, 12:31.
                Historie is niet alleen het weergeven van de as, maar ook het doorgeven van het vuur.
                Thomas More

                Opmerking


                • #9
                  Maastricht anno 1900

                  Fabrikanten.

                  Edmond ging liever op buffeljacht.

                  'Sjele' Pierre was in 1898 overleden.
                  Precies twintig jaar na Petrus Regout, zijn vader.
                  Terwijl de arbeiders van 't groet febrik in 1878 tranen met tuiten lieten om het verscheiden van de patriarch die al `zijn' arbeiders recentelijk bij zijn gouden bruiloft op Vaeshartelt had uitgenodigd, herinnerden de pottemennekes zich zoon Pierre vooral als een 'bruut-hond'.
                  De oudste zoon van de awwe Regoo had niets 'vaderlijks' meer over zich.
                  Hij was een kapitalist, een scherp calculerende ondernemer, die waar hij kon de aardewerk- en glasfabriek aan de Boschstraat mechaniseerde en stakende arbeiders voor een maand zonder loon naar huis stuurde.



                  Kinderarbeid in de glasfabriek.


                  Het was Pierre II die met zijn uitspraken voor de parlementaire enqu?tecommissie in 1887 - "Slapen kunnen zij overdag", zei hij over de nachtarbeid van dertien- en veertienjarigen - de familie een inktzwarte reputatie bezorgde die nog altijd doorwerkt in Maastricht.
                  De PvdA was in de jaren negentig van de twintigste eeuw nog faliekant tegen het vernoemen van een straat in de nieuwbouwwijk C?ramique naar de grondlegger van de keramische industrie in Maastricht.
                  Dat zou teveel oude wonden openrijten...
                  Na het overlijden van de oude Regout begon de expansie van de aardewerk- en glasfabrieken pas echt.



                  Sphinxfabriek aan de Boschstraat.

                  Telde de fabriek aan de Boschstraat in 1867 reeds 1400 arbeiders en de Societ? C?ramique aan de overkant van de Maas nog slechts 200 werknemers, in 1913 waren er meer dan zevenduizend mannen en vrouwen werkzaam in de bedrijven van de Sphinx en de Sjerremik.
                  De jaren tussen 1900 en het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in augustus 1914 waren de belle ?poque van de Maastrichtse glas- en aardewerkindustrie.
                  De bedrijven groeiden, de omzetten stegen, het Maastrichts huishoudelijk aardewerk vond zijn weg naar steeds meer landen binnen en buiten Europa.
                  De Sphinx, zoals het bedrijf aan de Boschstraat inmiddels heette, zette heel voorzichtig zijn eerste stappen op het gebied van de sanitairproductie.
                  In 1903 had het bedrijf het gieten van closets al onder de knie.
                  Maar de overschakeling naar de massaproductie van wc-potten en wastafels verliep tergend langzaam.
                  Pas eind jaren twintig van de vorige eeuw beschikte de Sphinx over de noodzakelijke tunnelovens.
                  De noodzaak tot moderniseren was voor de Maastrichtse ondernemers vaak niet zo urgent.
                  Omdat ze konden putten uit een bijna onafzienbaar reservoir aan ongeschoolde vrouwen- en mannenarbeid, bleven de lonen laag in Maastricht en was 'dus' de noodzaak om te moderniseren minder dan in bedrijfstakken waar de lonen beduidend hoger lagen.
                  Met vier van zijn zes zonen was de awwe Regoo in 1870, toen hij zich meer en meer terugtrok uit de dagelijkse leiding, een associatie aangegaan.
                  De zonen en kleinzonen van Petrus leerden het vak in de fabriek om vervolgens vaak zelf een eigen bedrijf op te zetten.
                  Terwijl Pierre II de leiding van de fabriek aan de Boschstraat overnam, deed zijn broer Louis de verkoop totdat deze in 1883 op - toen nog - Meerssens grondgebied de porseleinfabriek Mosa oprichtte, die in 1902 ook glas ging produceren en daarmee een directe concurrent van de Sphinx werd.
                  Dat gold ook voor de aardewerkfabriek De Bek in Limmel, opgericht door kleinzoon Frederik Regout.
                  De Sphinx kocht de fabriek in Limmel in 1896 op, omdat deze een te grote concurrent aan het worden was.
                  Een andere kleinzoon van Petrus, Alfred, was in 1888 begonnen met een eigen fabriek voor de productie van vloertegels.
                  Niet iedere Regout had overigens het ondernemersbloed van d'n awwe in zich.
                  Kleinzoon Edmond Regout ontvluchtte kasteel Vaeshartelt in Meerssen in 1895 en vertrok naar het Wilde Westen in de Verenigde Staten.
                  Edmond was niet de enige uit die derde generatie die de voorkeur gaf aan het maken van wereldreizen boven het leiden van een familiebedrijf met de daarbij - bijna onvermijdelijk horende - ruzies.
                  Liever op buffeljacht dan in de clinch niet broertjes en neefjes over het familiebezit.



                  De arbeiders verlaten na hard ploeteren de Sphinxfabriek aan de Boschstraat.


                  Terwijl de grootindustrie zoals Sphinx, C?ramique en de Koninklijke Nederlandse Papierfabriek floreerde, ging het met de traditioneel werkende bedrijfjes in Maastricht langzaam maar gestaag bergaf rond 1900.
                  Patrons klaagden dat ze geen leerjongens meer konden krijgen.
                  Die gingen in navolging van pa en ooms veel liever naar de fabriek.
                  Het opleidingsniveau van een groot deel van de Maastrichtse beroepsbevolking was anno 1900 heel laag.
                  Dat zou lang blijven doorwerken in de vorige eeuw.
                  Van alle grote bedrijven in Maastricht had de Sphinx relatief de meeste vrouwen en meisjes in dienst.
                  Sommige afdelingen, zoals de decoratie-ateliers en inpakafdelingen, waren bijna pure vrouwenafdelingen.
                  Alle fysiek zware arbeid of werk dat niet machines te maken had was mannenzaak.
                  Decoreren, waar het aankwam op precisie, werd gaandeweg vrouwenarbeid.
                  Mannen verdienden 'natuurlijk' beter en meer geld dan vrouwen.
                  Historie is niet alleen het weergeven van de as, maar ook het doorgeven van het vuur.
                  Thomas More

                  Opmerking


                  • #10
                    Maastricht anno 1900

                    De armendokter.


                    De armendokter Fouquet (1822-1893).

                    Dr. Frans Emanuel Fouquet werd geboren in Roermond op 25 december 1822 en overleed in Maastricht op 17 februari 1908.
                    Hij was gehuwd met Maria Bongaerts, geboren eveneens te Roermond op 22 januari 1827 en overleden op 16 november 1893.
                    Op 5 november 1853 vestigt Fouquet zich vanuit Echt in Maastricht.
                    Hij gaat wonen in de Lenculenstraat.
                    Later verhuist het gezin naar het huis aan de Bredestraat 5.

                    Als medicus was Fouquet bevoegd in de geneeskunde, de heelkunde en de verloskunde.
                    Gedurende vijfentwintig jaar was hij ?armendokter? in een gedeelte van de stad tussen het Bassin en de Kleine Gracht waar uitsluitend arbeiders woonden.
                    Door de heersende armoede konden zij normaal de dokterskosten niet betalen en vielen zij bijna allemaal onder de geneeskundige armenzorg.
                    Deze pati?nten waren het ook die bij epidemie?n altijd het eerst en het zwaarst getroffen werden.
                    Bijvoorbeeld bij de cholera-epidemie van 1866 / 1867, toen alleen al in de Raamstraat 150 slachtoffers te betreuren waren.
                    Tussen 1860 en 1872 was Fouquet bovendien ?fondsarts? voor de glasslijpers die werkzaam waren bij de fabrieken van Regout.
                    Aangezien voor deze groep arbeiders een apart ziekenfonds bestond hadden zij aanspraak op gratis geneeskundige behandeling.
                    Als armendokter heeft dr. Fouquet zich bijzonder verdienstelijk gemaakt.


                    Kinderarbeid in de glasslijperij.

                    Bekend is Fouquet ook gebleven door de verklaringen die hij aflegde voor de enqu?tecommissie die bezig was met een landelijk onderzoek naar de werking en uitbreiding van de ?Kinderwet? van 1874 en naar de arbeidsomstandigheden in fabrieken en werkplaatsen.
                    Bij zijn verhoor op 18 januari 1887 kon hij putten uit zijn ruime ervaring als armendokter en fondsarts.
                    Hij wees daarbij onder andere op de wenselijkheid de leerplicht uit te breiden en de arbeiders meer en beter vakonderwijs te geven omdat volgens hem de Maastrichtse arbeider nog minder ontwikkeld was dan elders (lees: Luik).
                    Hij kon over deze materie met verstand van zaken oordelen omdat hij sinds zijn lidmaatschap van de gemeenteraad van Maastricht in 1881 zitting had in de ?schoolcommissie?, die met de zorg van onderwijs was belast.
                    Uit de verklaringen van dr. Fouquet spreekt een liberale mentaliteit, hetgeen hem er echter niet van weerhield te pleiten voor sociale maatregelen zoals een arbeidersziekenfonds en ouderdomsverzekering, voor verbetering van de arbeidsomstandigheden, voor meer veiligheidsmaatregelen in de fabrieken en op werkplaatsen, voor de bouw van arbeiderswoningen, het voorkomen van woekerhuren, enz.
                    Zijn sociale instelling was kennelijk ingegeven door wat hij tijdens zijn langdurige dokterspraktijk zelf had beleefd en ervaren.



                    In de Sphinxfabrieken moest er onder zware omstandigheden worden gewerkt.
                    Ook door de vrouwen en de kinderen.


                    In de Maastrichtse Gemeenteraad, waarvan hij van 1881 tot 1905 lid was, toonde hij zich een warm pleitbezorger voor de volkshygi?ne.
                    In de raad en in meerdere commissies kwam hij hier aanhoudend voor op.
                    Hij was eveneens een slagvaardige debater die goed tegen toenmalig Burgemeester Pijls was opgewassen.
                    Ook zijn mederaadsleden kon hij meermalen overtuigen.
                    In 1905 keerde hij na de verkiezingen in verband met zijn hoge leeftijd niet meer terug in de raad en trok hij zich terug uit het openbare leven.
                    Historie is niet alleen het weergeven van de as, maar ook het doorgeven van het vuur.
                    Thomas More

                    Opmerking


                    • #11
                      Maastricht anno 1900

                      Armoede in Maastricht rond 1900.

                      Totse hunne rats mer zellefs vrete.

                      Maastricht telde er rond 1900 zo'n vijfentwintig.
                      Armenhuizen.
                      Ze lagen aan het Lang en Klein Grachtje.
                      Per boog in de eerste stadsmuur een armenhuisje.
                      Als je geen inkomen had om een eenkamerwoning in een van de aftandse kazernes te huren of als je oud en gebrekkig was, kon je in een van de huisjes terecht.

                      Arm anno 1900.
                      De burgerschool, de voorbereiding voor HBS en gymnasium, bleef met twintig gulden schoolgeld onbereikbaar voor de massa van arbeiders en armen.
                      Was je pa een geschoolde arbeider en verdiende hij redelijk goed in een van de aardewerkfabrieken, kon je misschien naar de tussenschool ? raison van tien cent per week.
                      Maar de massa van de arme kinderen kwam op een van de 'klompenscholen' in de binnenstad terecht die door de Broeders van de Beyart of de zusters Onder de Bogen geleid werden.
                      In de winter kreeg je erwtensoep, met sinterklaas 'n humme en een peperkoeken mannetje.


                      Maastrichtse bedeljongen 1925

                      Armenwoningen, de klompen die de arme kinderen droegen, het waren net zo'n uiterlijke kenmerken van de paupers als de mutsen die de gamins op hadden hij hun eerste communie.
                      Als je arme ouders het zich konden veroorloven droeg je als communicant in je mooi pekske natuurlijk een bolhoed.
                      De jongens, die een muts droegen, hadden hun communiekleren van het armbestuur.
                      Soep kreeg je bijvoorbeeld bij de Momus Soepkokerij in het Heilig Geeststraatje vlakbij de Markt.
                      M?messop was een begrip in Maastricht.
                      Fons Olterdissen vertelt hoe arme Zjannet twee dames van de sjariteit in het steegje bij de Markt de huid volscheldt.
                      "Totse hunne rats mer zellefs vrete" (dat ze hun prut maar zelf opeten), riep Zjannet de dames van de Charit? toe.
                      De vrouwen waren niet gecharmeerd van het gedrag van deze opstandige cli?nte.
                      De kans dat Zjannet nog brood- of soepkaarten zou krijgen, was vrijwel nihil.
                      De particuliere armenzorg - zeg maar de bijstand van 1900 - was in Maastricht wijd verbreid.
                      De gegoede dames en heren bezochten de armen met het notitieboekje in de hand.
                      De linnenkast ging open om te kijken of je wel 'recht' had op bed*dengoed.
                      De Vincentianen en de dames van de sjariteit deden natuurlijk ook aan zieltjes winnen voor de kerk.
                      Want het oude middeleeuwse adagium dat de rijke zonder de arme niet in de hemel kon komen, was anno 1900 nog gemeengoed.


                      In het midden twee armenhuizen op de hoek Achter de Molens en Grote Looiersstraat.


                      Hoeveel armen Maastricht begin vorige eeuw telde, is moeilijk aan te geven.
                      Het Burgerlijk Armbestuur schatte rond 1913 dat zo'n veertig ? vijftig procent van de Maastrichtenaren wel eens op de bedelingslijsten stond.
                      Een op de tien Maastrichtenaren werd permanent ondersteund.
                      Waarschijnlijk zijn de cijfers overdreven, maar ze geven wel aan hoe triest de situatie in Maastricht was.
                      En dat in een tijdperk, de belle ?poque van 1900-1914, waarin het de Maastrichtse bedrijven royaal voor de wind ging en er volop werk was.
                      Armoede leek wel onuitroeibaar in Maastricht.
                      Frans Marckx, de secretaris van het Burgerlijk Armbestuur, verzuchtte in 1887 - voor de enqu?tecommissie die onderzoek deed naar de (kinder)arbeid in de fabrieken - dat jonggetrouwden soms al een week na hun huwelijk bij het armbestuur aanklopten.
                      Bij het volk heerst de mening dat men recht op hulp heeft, klaagde Marckx.
                      Het 'schuim der groote steden', zoals de in 1878 overleden pottekeuning Petrus Regout de paupers genoemd had, klopte in Maastricht anno 1900 vooral aan bij het Burgerlijk Armbestuur.
                      Het armbestuur klaagde daar steen en been over.
                      Want de middelen ontbraken om de grote massa armen, zieken en bejaarden te helpen.
                      Onderscheid tussen arbeiders en armen bestond in de negentiende eeuw niet.
                      Pas rond 1900 brak in verlichte armenzorgkringen de opvatting door dat er een verschil bestond tussen een arbeider die werkloos werd en een arme, die niet kon of wilde werken en wiens (voor)ouders vaak ook al ondersteund werden door het armbestuur.
                      Als ze niet voldoende ondersteuning kregen, zochten de armen naar andere middelen van bestaan.
                      Zoals smokkelen.
                      De 'calculerende' arme was geen onbekend verschijnsel.
                      Kreeg hij geen ondersteuning bij het gemeentelijk armbestuur, klopte hij aan bij de kerkelijke of particuliere armenzorg.
                      De armenwet van 1912 moest daaraan een eind maken.
                      Maastricht had een jaar later de primeur van de Armenraad, waarin het Burgerlijk Armbestuur samenwerkte met de verenigingen en informatie uitgewisseld werd over cli?nten.
                      De dubbelbedelingen waren daarmee zo goed als verleden tijd en ook het naar elkaar doorschuiven van bepaalde cli?nten.


                      Morenstraat-hoek Stokstraat.


                      Houtmaas met hoekhuis Eikelstraat.
                      Last edited by SJEF ; 26 februari 2009, 11:35.
                      Historie is niet alleen het weergeven van de as, maar ook het doorgeven van het vuur.
                      Thomas More

                      Opmerking


                      • #12
                        1883; een mijlpaal

                        1883, mijlpaal in historie stad.

                        We stappen in een tijdmachine en gaan 125 jaar terug.
                        Het is 1883, een keerpunt in de muziekgeschiedenis van Maastricht.
                        Het koor Mastreechter Staar, de stedelijke muziekschool én het Limburgs Symfonie Orkest zien het licht.


                        Ruim 29.000 inwoners heeft Maastricht aan het begin van 1883.
                        Een groot gebrek aan goede woningen heerst, vooral voor de werkende stand.
                        Zo bericht de drie keer per week verschijnende krant De Limburger Courier.
                        De stadsbevolking is sinds 1820 met vijftig procent toegenomen, terwijl vrijwel geen huizen zijn bijgebouwd.
                        Duizenden arbeidersgezinnen die aan de wieg van de industrialisatie staan, verblijven in kazerneachtige woningen aan nauwe en vuile straten.
                        De hygiënische omstandigheden laten te wensen over.
                        Diarree en cholera zorgen voor sterfte.
                        Een op de drie overlijdensgevallen betreft een kind in de leeftijd van hooguit één jaar, volgens de Vereeniging ter Bevordering van de Volksgezondheid.
                        In datzelfde jaar ([1883]) krijgt het culturele leven in de stad een belangrijke impuls.
                        Het koor Mastreechter Staar, de stedelijke muziekschool (tegenwoordig onderdeel van Kumulus) én het Limburgs Symfonie Orkest (LSO) worden opgericht.
                        Met hulp van de Maastrichtse cultuur/muziekhistoricus John Hoenen en de in Centre Céramique op microfiche opgeslagen nummers van De Limburger Courier duiken we dieper in de historie.



                        John Hoenen.


                        Maastricht is in 1883 ondanks de aansluiting bij Nederland nog een zeer sterk op Luik en Frankrijk gerichte stad, zegt Hoenen (67), die diverse historische publicaties over Maastricht heeft verzorgd.
                        Overal in de stad klinkt nog het chic geachte Frans.
                        Naar Frans voorbeeld hebben gezelligheidsclubs voor heren uit de gegoede stand, de zogeheten sociëteiten, een belangrijke rol in het culturele leven.
                        Bekendste sociëteit is de Momus aan het Vrijthof.
                        „De rol van de sociëteiten is heel breed.
                        Ze verzorgen toneeluitvoeringen, voordrachten en ze doen aan liefdadigheid.
                        De Momus heeft zelfs een keuken waar warme soep aan de armen wordt uitgedeeld”, zegt hij.

                        Ondanks de industrialisatie is het belang van de agrarische sector nog groot.
                        De Limburger Courier noemt de ene na de andere markt voor paarden, ‘hoornvee’ en ander slachtvee.
                        Sinds 1882 maken zulke markten een bloeiperiode door.
                        In mei 1883 schrijft de krant over een uitzonderlijk drukbezochte jaarmarkt waarbij brouwers, herbergiers, restaurateurs en neringdoenden een goede dag hadden wegens „de massa vreemden” die naar Maastricht was gekomen.
                        Maastricht profiteert van de gunstige ligging van doorvoeraders als de Zuid- Willemsvaart ([1826]) en het kanaal Luik-Maastricht ([1850]).
                        Plannen worden gemaakt voor uitbreiding en verplaatsing van het station en voor een nieuw ziekenhuis, omdat de capaciteit van ‘gesticht’
                        Calvarieberg niet meer voldoet.
                        De sloop van de oude stadspoorten is sinds de opheffing van de vestingstatus in 1867 vergevorderd.
                        Criminaliteit is zeker niet alleen iets van vandaag de dag.
                        Zo wordt in januari 1883 een zakkenroller gepakt die de Sint Servaaskerk als werkterrein heeft.
                        Ook worden diverse smokkelaars betrapt die geld proberen bij te verdienen door zout vanuit België naar Nederland te smokkelen.
                        Maastricht kent niet zozeer een elite van adel die door overgeërfd kapitaal een machtspositie heeft, maar telt vooral een bovenklasse van
                        industriëlen (zoals de in 1878 overleden Petrus Regout) en middenstanders.
                        „Dat opgewerkt arbeidsverleden is heel typerend voor Maastricht.
                        De notabelen in de gemeenteraad waren bijvoorbeeld ook mensen uit de betere middenstand, zoals wijnhandelaren”, aldus Hoenen.



                        Vanuit deze kiosk in het Stadspark geeft het orkest van de muziekschool (het latere LSO) de eerste optredens.
                        Op de inzet staat een Maastrichts muzikaal kwartet rond 1900 met op piano Marie Bonhomme.
                        © archieffoto’s Regionaal Historisch Centrum Limburg.



                        Een kenmerk van de drie nieuwe Maastrichtse muziekinitiatieven uit 1883 is dat ze niet alleen voor de bovenklasse open staan.
                        De gemeenteraad besluit juist een stédelijke muziekschool op te richten opdat niet alleen de welgestelde mensen die privé-lessen kunnen betalen toegang hebben tot muziekonderwijs.
                        „De gemeente wilde een brede stedelijke school en eiste ook dat aan deze muziekschool een orkest verbonden zou zijn.
                        Gewone arbeiders konden door de optredens bij te wonen in aanraking komen met cultuur.
                        Dat werd het Maastrichts Stedelijk Orkest (MSO), het latere LSO.”
                        Hoewel Maastricht dan nog een zeer katholieke stad is (27.500 inwoners staan ingeschreven als katholiek, duizend als protestant), klinkt bij deze opstelling van de gemeente volgens hem toch al de geest door van het opkomende socialisme.
                        Ook het nieuwe mannenkoor de Mastreechter Staar (23 juli 1883 opgericht) staat al gauw nadrukkelijk open voor iedere Maastrichtse kerel
                        met een fatsoenlijke stem.
                        Hoewel diverse oprichters voortkomen uit de deftigere, opgeheven zangvereniging Polyhymnia wordt nadrukkelijk niet gekozen voor een
                        soortgelijke Griekse naam, maar voor een aanduiding waar de stadsnaam en de Maastrichtse ster in terugkomt.
                        Hoenen benadrukt dat veel Maastrichtenaren dan al vertrouwd zijn met kerkelijke koorzang.
                        De Staar brengt vooral een repertoire van Duitse liederen en Franse composities.
                        Als directeur van de muziekschool en dirigent van het symfonieorkest kiest Maastricht uit negentig sollicitanten de van oorsprong Duitse pianoleraar Otto Wolf.
                        Hij blijft vanaf de start aan de Helmstraat dertig jaar aan de school verbonden en is volgens van Hoenen een constante factor van groot belang.



                        Maastrichts muzikaal kwartet rond 1900 met op piano Marie Bonhomme.


                        Op 2 september 1883 geeft het aan de school verbonden orkest een eerste openluchtuitvoering vanaf de kiosk in het Stadspark.
                        Toegang kost 25 cent per persoon en het programma bestaat onder meer uit ouvertures.
                        Wolf draagt de fakkel uiteindelijk in 1916 over aan dirigent Henri Hermans die ook ettelijke decennia bij het orkest betrokken blijft.
                        De Mastreechter Staar gaat iets minder stabiel van start.
                        Bij de oprichting zijn er 48 leden, maar na tegenvallende resultaten bij concoursen en afnemende belangstelling daalt dat aantal in 1891 tot 15.
                        Dan breekt onder de uit Aubel afkomstige dirigent Peter Gielen een bloeitijd aan.
                        Gielen laat in een advertentie bekendmaken dat het koor openstaat voor alle goede zangers uit de stad.
                        Uit kringen van geschoolde arbeiders en kleine zelfstandigen stromen 140 nieuwe leden toe.
                        John Hoenen: „Al met al is 1883 een breekpunt.
                        LSO, muziekschool en Mastreechter Staar vormen samen echt een boek dat je ‘125 jaar Maastrichts muziekleven’ kunt noemen.
                        Zij hebben een brede culturele vorming in Maastricht op gang gebracht.”


                        Mastreechter Staar.

                        Limburgs Symfonie Orkest.

                        Kumulus centrum voor kunsteducatie.

                        125 jaar Kumulus Muziekschool


                        © Jaco Meijer; gazet De Limburger.
                        Historie is niet alleen het weergeven van de as, maar ook het doorgeven van het vuur.
                        Thomas More

                        Opmerking


                        • #13
                          Oorspronkelijk geplaatst door SJEF † Bekijk bericht
                          De Kwadevliegenstraat.
                          Het torentje in het midden van de foto is het KNMI-weerstation 'Maastricht'.
                          De tekst bij de ondertiteling van de foto is niet helemaal juist. Het is de Kwadevliegenstraat maar het torentje op de achtergrond is het bovengedeelte van een kraan die gebruikt werd bij de bouw van de Wilhelminabrug.
                          Kompleminte

                          Toller

                          Opmerking

                          Bezig...
                          X