Maastrichtsche brieven, deel 3
De derde brief schreef Pietro na kerst 1879. Hierin verhaalde hij over een familie, die leem ophaalde om dit te mengen met steenkolengruis.
" Een eigenaardig verschijnsel is de leemleverancier der stad. Die man haalt de leem, zooals wij weten een onmisbaar bestanddeel der steenkool, met hondenkarren van buiten en verkoopt die brandstof tegen zeer billijken prijs in de stad. Wanneer men die familie, man, vrouw en eenige kinderen plus een hond of vier, vijf naast en onder het karretje ziet loopen, van onder tot boven met leem bespat, dan komt het: zeker niemand in de gedachten dat dit gezin gefortuneerd zou zijn. Naar ik hoor, moet die leemboer in goeien doen zijn."
Dat de leemboer in goede doen was merkte Pietro enkele dagen later. Hij zag de dochter "eenvoudig gekleed boerinnetje" in nette "chaussure" over het Vrijthof lopen.
Uitgebreid verhaalde hij over de St. Servaas- en St. Janskerk. Volgens hem werd de St. Servaaskerk met smaak gerestaureerd. Het huidige Hendrik van Veldekeplein heette toentertijd Vredesplein en het plantsoentje was er al. Het viel hem op, dat op "sommige uren van den dag heeft het daar onder die poorten wel iets of wat van een bijenkorf. De lieve jeugd wordt dan geoefend in het gelijktijdig en hardop voordragen van het een of ander litterarisch gewrocht als b. v. het a, b, c. Mogelijk moet men in die methode van onderwijs de eerste oorzaak zoeken van de hebbelijkheid van sommige volwassen menschen, om allen tegelijk te willen spreken."
Onze Hollender viel het op dat de straatnaambordjes in zowel Nederlands als Frans waren gesteld. Ook werd de Franse taal gebruikt om de beroepen van de mensen aan te duiden en dan wordt een bedrijf "op een andere zeer aanschouwelijke wijze onder de aandacht van den opmerkzamen voorbijganger gebracht. Zoo heeft b.v. een schoenmaker een houten laars, een hoedenmaker een houten pet of hoed boven zijn deur hangen."
Volgens hem zou de Muntstraat rijk zijn aan insignes en uithangborden. Alleen begreep hij toch een bepaalde bord niet bij een goudsmidswinkel, een blauw gekleurd uit steen gehouwen schaap: "In 't zwarte Schaap staat er op een uithangbord: een zwart viervoetig dier, dat men omdat het er onder staat, voor een schaap moet houden. Behalve nu nog de vreemde kleur, kan ik met geen mogelijkheid eenig verband zien tusschen een goudsmid en een schaap. Ik voor mij geloof, dat in dat huis vroeger een slachter heeft gewoond."
Zijn voettocht door de stad voortzettend kwam de Hollender in de Abtstraat. Daar zag hij aan een gebouw een aantal briefjes hangen met daarop geschreven besmettelijke ziekten en diverse kwalen. Hij maakte de gevolgtrekking dat het daarbinnen niet pluis was. Een voorbijganger merkte op: "Dat is de cavalerieberg, heer!"
Hij begreep er niets van. Maar ja, het taalprobleem was er de oorzaak van dat hij het niet begreep. "Bij nader onderzoek bleek mij, dat ik den man verkeerd had verstaan, liet gesticht heet de Calvarieberg en dient voor gast- en ziekenhuis, terwijl er tevens oude en gebrekkige lieden benevens krankzinnigen worden opgenomen."
http://resolver.kb.nl/resolve?urn=dd...8:mpeg21:a0011 31-12-1879
ZONOAGSVERHAAL ......„'t Waor mer leim!” door RENIER NAFZGER.
...., Mè mörrege kömp de pan op taofel;... zèk ich!.. en of... had „den awwen Sjaris" tegen z'n Triene gezegd; en zij had hem toen zoo goedkeurend erom aangekeken dat 't water alvast uit de hoeken van haren breed openlachenden mond begon te zijpelen.
De laatste dagen was er niks voor Sjaris te verdienen geweest, Overal was hij al gaan vragen bij klanten: Of ze leim nudig hadden?".... Maar de meesten gaven hem tot antwoord: Dat ze toch geine leim koste etc '"--. Dat was ook zoo; maar Sjaris moest wél van z'nne leim ete: te zeggen dan, van den verkoop van leem. 't Was ook de laatste weken, alle dagen zoo'n verwenscht nat weer geweest! En dat beteekende voor Sjaris: dat 't haast niet te doen was, leim te steken, en de menschen ook heelemaal niet bediend wenschten te worden met modderige leem. En zóó kwam het, dat- 't bij Sjaris en z'n Triene thuis, nu, als wel méér gebeurde... „kalus manus" was; zooals hij 't noemde en wat dan zooveel wilde zeggen als: d'r is niks meer!... Al dagen hadden ze 't samen moeten doen op droog brood, zonder 'n streekje margarine er over;... zonder zelfs 'n bak koffie erbij. Ze waren er beiden sjagerijnig bij gaan kijken; en 't rammelde zoo in hun maag; en ze snakten toch zoo naar 'n hartig brokje,... eender watl
Maar vanmiddag had hij eindelijk meer succes gehad, 't Zonnetje was ook weer door 'n drogen hemel komen schijnen; en 'n paar klanten waren om leem toch weer verlegen geweest. Blij was hij thuisgekomen bij z'n Triene... die ook blij was. En samen hadden ze 'n heelen tijd zitten te redeneeren op hun kamerke, boven heel hoog, op no. 72 van de groete bouw... over „dn awwen tied vaan vreuger.. En noe!... Vroeger verdiende hij met z'n leem méér dan tegenwoordig;... en 's zomers verkocht hij ook zand. ...Maar wie gooit in onzen tijd van karpetten en matjes nog 'n korf zand door z'n beste huiskamer „om de properiteit", zooals ze vroeger wel deeën? En wie maakt er tegenwoordig nog, fommen" en „fömkes" in den zomer? Ze stoken allemaal op gas en „ellenlrik!" zei Sjaris tegen z'n Triene. Maar toch waren er altijd nog wel klanten, die geregeld leem gebruikten. ..Gelukkig ook maar, dacht Sjaris.
Morgen dan kon hij weer hier en daar „leim" leveren... en weer wat geld verdienen. 't Wao ook hard noodig geworden. En 't eerst van alles, had Sjaris tegen Triene gezegd ,zou hij 'n paar flinke varkenscoteletten koopen. En dan zouden ze weer eens hun van brood-alléén schriel geworden maag met wat sappigs weer tevreden stellen. En toen had Sjaris met z'n kneukels op de waggelende tafel getopt:... „Mörrege kömp de pan op taofel, Pierre!".- En Triene had alvast er om gelachen... en restjes brandhout voor 't kacheltje bijeen ge zocht. En ze maakte alvast ook de koffiekan eens extra schoon.
Den volgenden morgen had Sjaris zich, al van vroeg „de lebber gewerrek" aan z'n leimberg en was toen, met z'n geleende, geheel vol geladen, rammelende en piepende kar; en met 'n nog méér rammelende maag in z'n lijf de stad ingetrokken. Langs den weg had hij al zoo hier en daar voor 'n slagerswinkel halt gehouden, om te rusten... en te kijken daar. Dan veegde hij ook even met z'n muts het zweet van z'n kop en dan trok hij maar weer verder: Straks kon hij beter z'n keus en inkoop doen! En dan zou hij ook wat beste koffie koopen, en suiker!" voor z'n Triene. En zóó overdenkende, trok hij maar steeds z'n kar voort;... stampende als 'n paard op de hobbelige keien. 't Trekt zwaar, die kar... zoo berg-op hier!... gromt hij de Grachtstraat door... en dan Langs 't kanaal af, tot bij den eersten klant dan wordt alvast de kar wat lichter!, zucht hij.
Om den hoek zal hij den draai wat breed nemen. Z'n kop hijgt naar den grond toe; z'n heele lichaam stijft zich, trekkende met alle macht... Hots!... Hots!... 'n stoot, nog 'n stoot op steenen; zoodat de kar dwars in de straat komt te staan. „Verdommese stein!, gromt hij ruw; trekt z'n kar dan anderzijds; nu wat te véél. De kar stoot nu van achteren tegen 'n staketsel van 't kanaal aan. Nog 'n ruk! Krak... krak.... kraak; bang... krak!., en in minder dan geen tijd liggen kar en leem, en Sjaris, in en door elkaar op den grond!...
Half versuft en geheel versuft, probeert hij te zien; wat er gebeurd is; ziet de ruïne achter zich beteuterd aan. „Dao lik de boel!... „Alles kapot! Hij kan niets zeggen. Z'n oogen loopen watervol! Zn gemoed voelt bitter. Vrouwen uit de buurt komen uit d'r huizen; hadden erger gevreesd! Maar lachen nu opgelucht als ze dien hoop leem zien, met dien beteuterden Sjaris erbij....'t Is mer leim!".... „Geer hub uch gelukkig gein pijn gedoon, meister?"... Sjaris kan niks antwoorden. Wat begrijpen deze menschen van de pijn in zijn arme teleurgestelde ziel?... „Haolt mer gaw 'n aander kaar!" zegt er een. 'n Agent komt er ook bij: „Maak maar dat die rommel gauw opgeruimd komt!" meent hij; en gaat langzaam verder. „Kan er toch niks doen en zal dadelijk wel eens komen kijken, of 't opgeruimd is.
Sjaris vliegt plots weg... de Grachtstraat in. Zal dadelijk met 'n nieuwe kar terugkomen! Vrouwen gaan, en meerderen komen, met 'n korf. „Kinne toch wel e körfke vaan die sjoene leim gebroeke! meenen ze. Kinderen springen toe ook, nemen stukken planken, en scheppen ijverig leem 't kanaal in: „dan komt die rommel wegt" En toen Sjaris met 'n andere, óok geleende kar terugkwam... was zijn leem al bijna half opgeruimd. Maar hij moest toch ook nog heelwat 't kanaal in schoppen, om de karresten eronder vrij te kunnen maken, want die moesten toch eerst geborgen en teruggebracht bij den wagenverhuurder. En toen schoot er nog maar weinig van z'n heele kar leem over; de moeite niet waard om dat nog op te laden; de straat moest vrij. Toen schoten heel dikke tranen in z'n oogen... én stiet hij maar de rest van de leem óok maar 't kanaal in.
De stukken van de gebroken kar had hij terug gebracht bij den wagenverhuurder. Die had wel zuur gezien.... maar verder weinig gezegd tegen Sjaris, die er toch ook niks aan kon doen! 't Was tegen den middag. Loom, verdrietig was hij naar huis, naar z'n kamerken, daarboven geklommen, naar z'n Triene, die wachtte;.., wachtte met haren breeden, open hongerlgen mond. En toen Triene in de gang zijn stap hoorde gooide ze nog gauw 'n paar brandhoutjes op 't rookende kacheltje. De pan stond op de tafel... Met een geheel ontdaan gezicht valt Sjaris de deur binnen.., kijkt z'n Triene mat in het gezicht en valt op 'n stoel neer; vertelt huilend van z'n ongeluk; en van die vrouwe... die maar lachten en gezegd hadden „dat 't toch mer leim waor!" Triene had ernstig toegeluisterd had hare lippen even in haar breeden mond genepen; sloeg toen op hare beurt net kneukels op de waggelende tafel, zeggende: „Sjaris, awwe leeve jong... kop op!".. Vanaovend kömp tóch de pan op taofel!"...
En dien middag nog waren ze samen opnieuw gaan zwoegen aan den leimberg; en samen hadden ze 'n gansche karrevracht leim bij verschillende klanten gebracht; lachende al van 't plezier en de verwachting; en van 't succes dien middag... En 's avonds zaten ze samen op hun kamerken, heel hoog boven... voor 'n groote pan met versch gebraden varkenscoteletten. En Triene lachte met haren breeden open mond tegen Sjaris en zei: „Laot ze noe mer zwamme, Sjaris 't Is mer leim!".....