In het najaar van 1879 kwam ‘unne Hollender’ voor een jaar in Maastricht wonen. Hij schreef onder het pseudoniem Pietro een twaalftal brieven. Deze brieven werden gepubliceerd in ‘Het nieuws van de dag: kleine courant’. Hij geeft ons een zeldzame kijk van een ‘Hollender’, zoals hij zich zelf noemde, op Maastricht en zijn Maastrichtenaren.

In zijn eerste brief schreef hij: ‘Eigenaardiger plaats heb ik in ons land nog niet gezien. Haar naam heeft zij te danken aan een trecht of overtocht over de Maas, die hier al heel lang geleden (zoowat een eeuw v. Christus) moet hebben bestaan.
Hij vervolgde zijn eerste indrukken over de slechte en gladde bestrating: ’men heeft enkele mooie, veel leelijke straten. lets buitengewoons is de aanleg der trottoirs. Toen namelijk een gedeelte der stad opnieuw werd bestraat, heeft men de oude straatsteenen voor de trottoirs gebruikt, die dan ook op sommige plaatsen zoo erbarmelijk zijn, dat een gewoon menschenkind ze liefst vermijdt.’

In die tijd waren de mensen beleefd, merkte hij op: ‘Men wordt aangesproken eenvoudig met Heer; «goeie morgen Heer.» «Heeft de Heer goed geslapen'?« Dit heeft iets plechtigs en doet denken aan den aanhef van een hymne. Is mijnheer te huis? »De heer is boven», antwoordt de Maastrichtsche, en de eenvoudige Hollander denkt dat hij op een bijbeltekst wordt onthaald.

Onze belezen reiziger had ook nog vergelijkbare ervaringen: ‘De straatjongens en de sigaren van twee cent zijn hier al even slecht als elders. Het bier daarentegen is lekker, en daar verbruikt men dan ook eene hoeveelheid van, die aan het fabelachtige grenst. Men spreekt van Maastrichtenaars, die twintig glazen van dat vocht op één avond drinken. Ook moet, naar ik hoor, de Limburger kaas voor iemand zonder reukorganen bijzonder smakelijk zijn.

Al snel kwam het vergelijk van de Grote Staat met de Kalverstraat in Amsterdam: ‘De Groote Straat heeft 's avonds wel iets van de Kalverstraat in Amsterdam. Men vindt daar tal van mooie winkels, waaronder Au Palais de Cristal en d’ la foire de Leipzig de voornaamste zijn. Op den achtergrond maakt bet oude stadhuis een allerschoonst effect.

De indrukken die hij opdeed weken sterk af van hetgeen hij in Holland gewend was: ‘Op marktdagen levert het plein een vroolijk en levendig tafereel op, waartoe de veelkleurige kleeding der boerinnen niet weinig bijdraagt. Stapels savooie en andere kooien liggen daar dag, en nacht geheel zonder toezicht. Of nu de menschen' hier zoo dood-eerlijk zijn, of dat ze niet van kool houden, durf ik niet beslissen, zooveel is echter zeker dat er nooit een kool vermist wordt.’


Dit zelfde markt tafereel was ongeveer 20 jaar later

Een zeldzaam kijkspel was: ‘Tweemaal 's weeks loopt er een man door de stad met een groote bel te schellen. Wat dat beteekent, ja, dat raadt gij in geen tien keeren. Ik zal het u dan ook maar zeggen. Dat is het signaal waarop iedereen naar buiten komt met luiwagen, bezem, dweil en emmer om de straat te «poetsen.»

In het stadspark was hij getuige van een optreden van de ‘Symphonie’ en de ‘Maastrichtsche muziekvereniging’. Hij was niet onder de indruk van hun muzikale kwaliteiten: ‘Verder de «Symphonie» en de «Maastrichtsche muziekvereeniging,» twee gezelschappen die niet best harmonieeren, de leden wel te verstaan; de instrumenten zijn zuiver.

Tijdens een van zijn wandelingen kwam hij een man tegen gekleed in een zwarte ‘domino’, die volgens hem: ‘iets verdachts onder een wit kleed draagt, en van wien geen mensch notitie neemt,’. De resultaten van een onderzoek leerde hem: ‘Die man droeg een kinderlijkje grafwaarts, alleen, moederziel alleen. Geen vader of betrekking volgde. Dat komt hier volstrekt niet te pas. Die begrafenis maakte op mij een zeer pijnlijken indruk!’.

Bron: www.delpher.nl Het nieuws van de dag: kleine courant van 29-11-1879